
Nieuws
Voeradditieven biggen effectiever vóór spenen
Voeradditieven om de gezondheid van biggen te verbeteren worden vaak na het spenen (d28) verstrekt, maar eerder verstrekken is mogelijk beter. "Onze bevindingen benadrukken dat niet alleen wat we biggen voeren, maar ook hoe en wanneer we dat doen, invloed heeft op de darmgezondheid.", zegt Dirkjan Schokker, onderzoeker microbioom en darmgezondheid bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR, onderdeel van Wageningen University & Research).
De omgeving, inclusief voeding en de invloed van de moeder, speelt een belangrijke rol in de kolonisatie van het maagdarmkanaal van biggen. De periode direct na de geboorte is het meest kritisch voor de kolonisatie. Veranderingen in deze vroege ontwikkelingsfase kunnen daarom gezondheidseffecten op lange termijn hebben. Veelbelovende aanpassingen zijn onder andere voederadditieven die de darmfunctionaliteit verbeteren. Tot nu toe is het effect daarvan vooral onderzocht bij gespeende biggen door ze op te nemen in het vaste voer. Om de groei te optimaliseren en de veerkracht rond het spenen en later in het leven te vergroten, zou het toedienen van additieven vóór het spenen echter effectiever kunnen zijn. Pasgeboren biggen kunnen indirect via het voer van de zeug of direct via het biggenvoer additieven krijgen. Onderzoeker Dirkjan Schokker en zijn collega's vergeleken het effect van verschillende voedingsstrategieën op de darmfunctionaliteit na maternale toediening (via lactatievoeding) met de neonatale toedieningsroute (orale maagsonde). Het onderzoek keek naar verschillende soorten additieven, waaronder vetzuren met een middellange keten (MCFA), bèta-glucanen (BG) en galacto-oligosacchariden (GOS).
Effecten
Het effect van de diverse voedingsstrategieën werd bepaald door veranderingen in de microbiota en genexpressie te onderzoeken. Voor de voeding via de zeug leverde MCFA een significant verschil in de diversiteit van bacteriën in de darm, een indicator voor darmgezondheid. Op d1 vonden de onderzoekers één differentieel tot expressie komend gen (DEG), op d31 waren dat er 99 DEG’s. Verdere analyse van hun biologische functie toonde verbanden aan met immuunfuncties en metabolisme.
Voor BG werden slechts 21 DEG's waargenomen op d31, deze DEG's werden verbonden met signaaltransductie en de sympathische zenuwbaan. Voor GOS werden 816 DEG's waargenomen op d1 en 77 op d31, waarbij DEG's op d1 werden geassocieerd met immuunprocessen.
Kijkend naar de neonatale toedieningsroute, toonde MCFA 94 DEG en GOS 6 DEG. De DEG's in MCFA werden voornamelijk geassocieerd met celadhesieprocessen.
Darmfunctionaliteit
“Uit ons onderzoek blijkt dat het type interventie en de toedieningsroute de darmfunctionaliteit van de jonge biggen beïnvloeden door veranderingen in de samenstelling van de microbiota en lokale darmgenexpressies. De effecten verschillen per voeradditief”, zegt Schokker. Bij vergelijking van de neonatale en maternale toedieningsroute leidde MCFA tot een meer gedifferentieerde respons dan de andere twee toevoegingen. “Dit wijst erop dat voor elke voedingsverandering in het vroege leven van de big de optimale toedieningsroute moet worden bepaald”, aldus het onderzoeksteam.