Broeikasgassen en bodemdaling in de Nederlandse veenweidegebieden

De Nederlandse veenweidegebieden zijn belangrijk voor landbouw, natuur en wonen. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor het vrijkomen van broeikasgassen en bodemdaling. Wageningen Environmental Research werkt mee in het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV) om meer te weten te komen over deze gebieden en oplossingen te testen

  • Lange Weide, maart 2021. Foto: Rudi Hessel

Waar zijn veengronden in Nederland?

In Noord- en West-Nederland komen veengronden en moerige (venige) gronden voor. Dat zijn gronden met plantaardig materiaal dat zich heeft opgehoopt in moerasgebieden sinds de laatste ijstijd. Rond 1500 v. Chr. bestond ongeveer de helft van het huidige landoppervlak uit ‘veengebied’.

Voorkomen van veengronden (links) en moerige gronden in Nederland. De gronden in de lagere delen van Nederland worden onderzocht in het NOBV. Bron: Bodemkaart van Nederland
Voorkomen van veengronden (links) en moerige gronden in Nederland. De gronden in de lagere delen van Nederland worden onderzocht in het NOBV. Bron: Bodemkaart van Nederland
Paleogeografische kaart van Nederland rond 1500 v. Chr. Bron: Vos, P., M. van der Meulen, H. Weerts en J. Bazelmans 2018: Atlas van Nederland in het Holoceen. Landschap en bewoning vanaf de laatste ijstijd tot nu, Amsterdam (Prometheus).
Paleogeografische kaart van Nederland rond 1500 v. Chr. Bron: Vos, P., M. van der Meulen, H. Weerts en J. Bazelmans 2018: Atlas van Nederland in het Holoceen. Landschap en bewoning vanaf de laatste ijstijd tot nu, Amsterdam (Prometheus).

Problemen met veengronden: broeikasgassen en bodemdaling

Bij de ontginning van veengronden in de Middeleeuwen werd de grondwaterstand verlaagd. Het veen ging inklinken, krimpen en werd afgebroken door micro-organismen (oxideren). Als gevolg daarvan daalde de bodem. De sterkste bodemdaling trad op in de 20e eeuw door efficiëntere ontwatering.

Bij de afbraak van veen komen broeikasgassen vrij (koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O)). De processen van afbraak en bodemdaling gaan nog steeds door. De broeikasgassen dragen bij aan de opwarming van de atmosfeer. De bodemdaling geeft een risico op overstroming en kan schade veroorzaken aan bebouwing, wegen, kabels en leidingen. Waterbeheer wordt complexer en duurder.

De uitstoot van broeikasgassen uit veengronden vormt 2 tot 3% van de totale uitstoot in Nederland. De Nederlandse overheid heeft in het Klimaatakkoord gesteld dat de jaarlijkse uitstoot uit veengronden moeten worden teruggebracht met 1 Mton CO2-equivalenten per jaar in 2030. Dat komt overeen met een afname van ongeveer 15% van de uitstoot uit alle veengronden in Nederland.

Uitstoot van broeikasgassen in veenweidegebieden door de afbraak van veen. (STOWA)
Uitstoot van broeikasgassen in veenweidegebieden door de afbraak van veen. (STOWA)

Kennis van processen in veenweidegebieden is nodig

Om de uitstoot van broeikasgassen en bodemdaling te verminderen moeten we meer weten over hoe deze processen werken. En over wat we kunnen doen om deze processen af te zwakken. Daarvoor zijn metingen nodig van de uitstoot van broeikasgassen door veenafbraak en van bodemdaling over een periode van minimaal vijf jaar. Ook is er kennis nodig over mechanismen in de bodem.

In het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV) wordt deze kennis verzameld. Er worden metingen gedaan van de effecten van verschillende maatregelen tegen veenafbraak en bodemdaling in veenweidegebieden in Friesland, Groningen, Noord-Holland, Overijssel, Zuid-Holland en Utrecht, op ruim 15 onderzoekslocaties. De maatregelen zijn:

  • Passieve waterinfiltratiesystemen (PWIS / onderwaterdrainage: drainbuizen in de bodem onder slootpeil);
  • Actieve waterinfiltratiesystemen (AWIS / drukdrainage: drainbuizen in de bodem met pompgestuurde peilopzet);
  • het verhogen van slootpeilen;
  • paludicultuur (natte teelten);
  • infiltratie van water in percelen via greppels;
  • inmenging van klei in veengrond.

Ook meet het NOBV emissies uit natuur(ontwikkelings)locaties en op moerige grond.

Kenmerken van het veenweidegebied en biochemische processen. (STOWA)
Kenmerken van het veenweidegebied en biochemische processen. (STOWA)
    Maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen in het veenweidegebied tegen te gaan. Bron: STOWA
    Maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen in het veenweidegebied tegen te gaan. Bron: STOWA

    In het NOBV zijn naast locaties met maatregelen ook onderzoekslocaties waar verschillende landschapstypen in de veenweidegebieden worden onderzocht. In de Weerribben-Wieden wordt gemeten aan een kraggesysteem en aan oppervlaktewater (meer) en in Groningen aan natte natuur in Onlanden en Camphuys. Er komt mogelijk ook een onderzoekslocatie in een broekbos.

    Het programma NOBV wordt uitgevoerd door onderzoekinstellingen en universiteiten in opdracht van de Regiegroep Veenweide, met financiering van het ministerie van LNV. De Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) is gedelegeerd opdrachtgever. Vanuit Wageningen University & Research (WUR) doen Wageningen Environmental Research en Wageningen Universiteit mee.

    Aanleg van onderwaterdrainage. Bron: Idse Hoving
    Aanleg van onderwaterdrainage. Bron: Idse Hoving
    Meetplot van NOBV in de onderzoekslocatie Lange Weide. Foto: Rudi Hessel
    Meetplot van NOBV in de onderzoekslocatie Lange Weide. Foto: Rudi Hessel

    Informatie over de bodem in veenweidegebieden

    In het onderzoeksprogramma wordt informatie over de bodem in de veenweidegebieden verzameld, onder andere door Wageningen Environmental Research (WENR). WENR doet grondboringen om de opbouw en samenstelling van de bodem te bepalen in de onderzoekslocaties. Van de bodemlagen wordt bepaald of het materiaal venig of mineraal is. De grondwatertrap, textuur, het organisch stofgehalte en het type veen worden in het veld geschat en vastgelegd. In het Bodemhydrofysisch Laboratorium van WENR worden krimp- en zwelgedrag van de grond, dichtheid, waterdoorlatendheid en organisch stofgehalte gemeten. De informatie van de grondboringen en de laboratoriumanalyses wordt opgenomen in het Bodemkundig Informatiesysteem Nederland en in de Basisregistratie Ondergrond.

    Andere partners doen bepalingen van de afbraaksnelheid van het veen (Universiteit Utrecht) en van bodemchemische eigenschappen (B-WARE).

    Nemen van grondmonsters tijdens een boring in Aldeboarn, Friesland. Foto’s: S. Verzandvoort en Paul Gerritsen
    Nemen van grondmonsters tijdens een boring in Aldeboarn, Friesland. Foto’s: S. Verzandvoort en Paul Gerritsen
    Picture8.png

    Koolstofprofielen

    Organisch materiaal in de bodem bestaat uit levend materiaal, zoals plantenwortels en organismen, jong organisch materiaal en organisch materiaal dat al eeuwenlang in de bodem zit. Het organisch materiaal bestaat voor ongeveer de helft uit koolstof. Het verloop van het koolstofgehalte met de diepte in het bodemprofiel noemen we het koolstofprofiel.

    Het organisch materiaal in de bodem wordt voortdurend gevormd en weer afgebroken door organismen. Maar ook de groei van gewassen in de bodem, bemesting en het wegnemen van vegetatie door maaien of beweiden bepalen hoeveel organisch materiaal er in de bodem zit. Het koolstofprofiel weerspiegelt de ophoping en afbraak van organisch materiaal op de korte termijn (weken, maanden) en op de lange termijn (jaren, eeuwen).
    Wageningen Environmental Research en Universiteit Utrecht gebruiken metingen van het organische stofgehalte in de bodemlagen om het verloop van het koolstofgehalte van de bodem met de diepte te bepalen.

    WENR meet verticale verplaatsingen van de bodemlagen met zakplaatjes. Zakplaatjes zijn metalen plaatjes die op een bepaalde diepte worden geïnstalleerd. Door bodemdaling en oxidatie neemt de diepte waarop de zakplaatjes zich bevinden in de loop van de tijd af. De koolstofprofielen kunnen gebruikt worden om te bepalen hoeveel organische stof zich boven de zakplaatjes bevindt. Door op verschillende momenten (bijvoorbeeld eens per 10 jaar) een koolstofprofiel te nemen en gelijktijdig ook de diepte van de zakplaatjes in te meten kan een verandering van de hoeveelheid koolstof over de tijd worden vastgesteld.

    Bodemdaling meten

    Met hoogtemetingen van het maaiveld meten de onderzoekers bewegingen van de bodem en van het bodemoppervlak in de onderzoekslocaties. WENR doet hiervoor waterpasmetingen van het maaiveld en van zakplaatjes in het bodemprofiel. Deltares gebruikt drones (LiDAR) en radarsatellietbeelden (InSAR) om de maaiveldhoogte te meten. Met extensometers wordt het uitzetten en inkrimpen van de bodem bepaald.
    Waterpasmetingen in Aldeboarn, Friesland. Foto: S. Verzandvoort.
    Waterpasmetingen in Aldeboarn, Friesland. Foto: S. Verzandvoort.

    Grondwaterstand is een belangrijke factor voor broeikasgasuitstoot

    De grondwaterstand bepaalt hoe diep zuurstof kan doordringen in de bodem. Zuurstof wordt in de bodem gebruikt door microben om koolstof om te zetten in CO2. Hoe ondieper het grondwater, hoe minder zuurstof er kan binnendringen. De onderzoekers van het NOBV brengen de broeikasgasuitstoot in verband met de grondwaterstand. Uit de metingen blijkt dat hogere grondwaterstanden gedurende het jaar leiden tot een kleinere bodembeweging en tot minder daling van de bodem.

    Veranderingen in de grondwaterstand laten ook zien of maatregelen effect hebben op de hydrologische processen in de bodem. In de onderzoekslocaties wordt de grondwaterstand met druksensoren gemeten in grondwaterpeilbuizen. Met deze metingen worden dwarsprofielen gemaakt van de grondwaterstand in de percelen. Deze vertellen of de drainbuizen effectief zijn in het hoog houden van de grondwaterspiegel in de bodem.

    De gemeten grondwaterstanden worden ook gebruikt om de modellen te toetsen die de onderzoekers gebruiken om de hydrologische processen in bodem en ondergrond te beschrijven.

    Meetlocatie voor de diepte van de grondwaterspiegel in Friesland. Foto: Paul Gerritsen.

    Vocht in de bodem

    Het vochtgehalte en de vochtspanning in de bodem geven aanwijzingen over hoe water in de bodem zich verspreidt over de percelen in de meetlocaties. De maatregelen om de grondwaterstand hoog te houden en de weersomstandigheden bepalen hoe het water zich verdeelt. Met bodemvochtsensoren en tensiometers meten de onderzoekers het vochtgehalte en vochtspanning in de bodem op de onderzoekslocaties. Metingen van de vochtspanning in de bodem zijn ook calibratiegegevens voor het model SWAP-ANIMO.

    Planten en bodemorganismen leven van het veen

    Planten op het bodemoppervlak nemen CO2 op en stoten zuurstof uit naar de atmosfeer via fotosynthese. Dat gebeurt overdag met behulp van zonnestraling. Daarnaast gebruiken planten en organismen in de bodem zuurstof voor hun stofwisseling en om te groeien, ofwel om biomassa te maken. Tijdens dit proces wordt koolstof gebruikt uit de plant (bijvoorbeeld in de vorm van suikers) of uit de bodem (bijvoorbeeld uit mest maar ook uit veen). Bij het omzetten stoten ze CO2 uit naar de atmosfeer. Dat proces heet ecosysteemrespiratie en vindt dag en nacht plaats.

    De fotosynthese en ecosysteemrespiratie bepalen de netto uitstoot van CO2 naar de lucht boven het maaiveld, samen met de aan- en afvoer van koolstof door bijvoorbeeld bemesting en oogst. De uitwisseling van CO2 tussen de bodem en de lucht erboven is dus een complex samenspel tussen de weersomstandigheden, de groei en oogst van het gewas en de diepte tot waar zuurstof kan indringen in de bodem. Deze ingewikkelde balans noemen de onderzoekers het ‘Netto Ecosysteem-CO2-Budget’ (NECB).

    In het NOBV wordt de uitwisseling van gassen tussen bodem en lucht op drie schaalniveaus gemeten:

    • in koepels van een halve vierkante meter die op het bodemoppervlak staan;
    • met zogenaamde eddy-covariantiemetingen in meettorens voor enkele hectares;
    • met metingen vanuit een vliegtuig voor het hele landschap.
    Koepels voor het meten van CO2-uitstoot door de bodem in onderzoekslocatie Zegveld. Foto: Rudi Hessel.
    Koepels voor het meten van CO2-uitstoot door de bodem in onderzoekslocatie Zegveld. Foto: Rudi Hessel.

    Modellen

    De onderzoekers in het NOBV gebruiken modellen om de processen van fotosynthese en ecosysteemrespitatie te beschrijven. Doel van het modelleren is om de netto jaarlijkse uitstoot van CO2 te schatten en om na te gaan hoe deze verandert door het toepassen van onderwaterdrainage.

    • De gegevens van de onderzoekers geven aan dat waterinfiltratiesystemen (WIS) het Netto Ecosysteem-CO2-Budget (NECB) verlagen. Met 95% betrouwbaarheid ligt dit getal tussen 0.3 en 7.8 ton CO2 per ha per jaar.

      Maar het bewijs is zwak: de gegevens zijn er nog maar van twee jaar. Daarin was de zomer van 2022 droog en die van 2021 nat.

    • Het jaarlijkse Netto Ecosysteem-CO2-Budget (NECB) hangt samen met de gemiddelde grondwaterstand en met de grondwaterstand in de zomer. Hogere grondwaterstanden geven een lagere NECB en dus een lagere uitstoot van broeikasgassen.
    • Onderzoekslocatie Vlist is in detail gemodelleerd. Op deze locatie is de invloed van de waterinfiltratiesystemen op de grondwaterstand klein. De modellen suggereren een afname in het Netto Ecosysteem-CO2-Budget (NECB) van 1 tot 2 ton CO2 per ha per jaar. Deze schatting komt overeen met de afname die bepaald is uit de metingen van de bodemdaling op deze locatie (1.1 ton CO2 per ha per jaar).

    Grondkolommen in klimaatkamers

    De onderzoekers doen metingen aan grote grondkolommen in klimaatkamers om de relatie te begrijpen tussen veranderingen in de grondwaterstand en de uitstoot van broeikasgassen. In de klimaatkamers worden fluxen van de broeikasgassen CO2, N2O en CH4 tegelijkertijd gemeten met het vochtgehalte, de zuigspanning, het zuurstofgehalte en chemische eigenschappen van het bodemvocht. Dat gebeurt bij verschillende waterniveaus in de grondkolommen. Andere omstandigheden, zoals de temperatuur, worden constant gehouden. Dat maakt het mogelijk het effect van een veranderende grondwaterstand afzonderlijk te bepalen.

    Uitgegraven grondkolom voor metingen in de klimaatkamer. Foto: Paul Gerritsen.
    Uitgegraven grondkolom voor metingen in de klimaatkamer. Foto: Paul Gerritsen.

    Wat komt er uit het onderzoek?

    Het onderzoeksprogramma NOBV loopt minimaal tot en met 2024, maar het volgende blijkt al:

    • Water infiltreren in graslandpercelen blijkt effect te hebben op de grondwaterstand, met name in de zomer en vooral in droge jaren.
    • De grondwaterstand heeft invloed op de jaarlijkse beweging van het maaiveld en ook op langjarige bodemdaling.
    • Resultaten geven aan dat er zeer waarschijnlijk een relatie is tussen grondwaterstand en uitstoot van broeikasgassen.
    • Niet alleen de grondwaterstand bepaalt de uitstoot van broeikasgassen: ook bodemtemperatuur, bodemvocht, de zuurgraad van de bodem, het gewas en het type veen zijn van invloed. Er wordt daarom ook onderzoek gedaan naar deze factoren.
    • Modelleren van de hydrologie en koolstofbalans voor de locatie Vlist geeft inzicht in de processen die de uitstoot van broeikasgassen bepalen.

    Resultaten van het onderzoek in het NOBV zijn vastgelegd in rapporten, webinars en haalbaarheidsstudies.