Schapen-en-geitenpokken
Schapen-en-geitenpokken (SGP) is een meldingplichtige virusziekte bij kleine herkauwers. Dieren besmetten elkaar via direct contact en via mest, speeksel, neusuitvloeiingen, huidverwondingen en via huidschilfers. Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) verricht onderzoek naar deze ziekte.
Meldingplichtig betekent dat verdenkingen van schapen-en-geitenpokken bij dieren gemeld moeten worden bij de NVWA. Het is een “Categorie A” ziekte (Animal Health Law). De ziekte wordt veroorzaakt door het SGP-virus (SGPV, familie van Poxviridae, genus Capripox virus).
Bij volwassen dieren kan tot 80% van een koppel ziek worden en tot 50% kan doodgaan. Bij jonge dieren zijn deze percentages nog hoger tot wel 100% zieke dieren en 95% sterfte. De morbiditeit en mortaliteit zijn het hoogst bij jonge dieren en bij zogende ooien/geiten. In gebieden waar de ziekte niet eerder voorkwam, zoals Nederland, worden alle dieren in principe ziek en zal ook sterfte optreden. Secundaire infecties kunnen verhoogde sterfte veroorzaken. Bij dieren zonder of weinig weerstand kunnen de verschijnselen zeer ernstig zijn. Naast schapen en geiten kunnen ook runderen besmet worden door dit virus. Het is ongevaarlijk voor mensen.
Schapen-en-geitenpokken is nog nooit aangetroffen in Nederland. Nederland is dus historisch vrij van deze ziekte.
Ziektebeeld schapen-en-geitenpokken
De ernst van de ziekte is sterk afhankelijk van de virulentie van het virus, de leeftijd van de dieren en van de natuurlijke weerstand. De ziekte begint meestal met koorts en verminderde eetlust na een incubatietijd van 12 dagen tot een maximum van 21 dagen. Na de eerste verschijnselen kunnen de dieren pokken ontwikkelen. Pokken beginnen als rode plekken, met name op plaatsen waar geen wol of haar zit. Deze rode plekken ontwikkelen zich tot blazen, puisten en tenslotte tot dikke korsten, die later kunnen loslaten. De dieren hebben ook vaak oog- en uierontsteking. Tenslotte kunnen ook de longen aangetast raken.
Symptomen:
- Verhoogde temperatuur
- Verminderde voeropname
- Ontstoken ogen
- Ontstoken uier
- Pokken
- Aantasting van de longen
Bij runderen verloopt de ziekte volledig subklinisch, dus zonder duidelijk waargenomen klinische verschijnselen.
Verspreiding schapen-en-geitenpokken
Schapen-en-geitenpokken is endemisch in Afrika, het Midden-Oosten en Azië. Ook in Europa komt de ziekte af en toe voor. In 1998 en 2000 waren er uitbraken in Griekenland die waarschijnlijk werden veroorzaakt door illegale import van schapen. In januari 2007 werd SGP op een geïsoleerd Grieks eiland gerapporteerd. Er is dus geen garantie dat de ziekte niet in Europa uitbreekt.
Dieren besmetten elkaar via direct contact en via mest, speeksel, neusuitvloeiingen, huidverwondingen en via huidschilfers. In droge huidschilfers kan het virus tot zes maanden besmettelijk blijven. Bijtende insecten, bijvoorbeeld de stalvlieg Stomyxos calcitrans, zijn ook bekende verspreiders van SGPV. Besmette materialen zoals voertuigen, instrumenten of injectienaalden kunnen ook voor verspreiding van SGPV zorgen. Het virus is erg stabiel buiten het lichaam en daardoor is indirecte besmetting als gevolg van slecht schoongemaakte veewagens of schoeisel heel goed mogelijk. Het virus kan zich dus verspreiden over korte afstanden via direct contact en bijtende insecten, en over grotere afstanden via kleding of transportmiddelen en (onbewerkte wol van) besmette dieren. Mensen kunnen het virus dus verspreiden, onder meer via kleding, schoenen en handen. Het virus is ongevaarlijk voor mensen.
Diagnostiek schapen-en-geitenpokken
Schapen-en-geitenpokken is een meldingplichtige dierziekte. Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is het nationaal referentielaboratorium voor schapen-en-geitenpokken en heeft ISO-gecertificeerde testen om verdenkingen van te diagnosticeren.
Serologische test
Antistoffen tegen schapen-en-geitenpokken-virus (SGPV) na infectie of vaccinatie kunnen aangetoond worden met de ELISA, de ImmunoPeroxidase Monolayer Assay (IPMA) of de serumneutralisatie-test (SNT). De ELISA is de eerste keus om antistoffen aan te tonen. De IPMA is gevoeliger dan de ELISA en met name geschikt om recente SGPV-infecties serologisch te bevestigen. De SNT kan positieve ELISA- of IPMA-resultaten bevestigen, hoewel de SNT minder gevoelig is. Stolbloed (serumbloed) wordt gebruikt in deze serologische testen.
PCR-test
Het virus kan worden aangetoond met de PCR-test voor de capripox-virussen, SGPV en lumpy skin disease virus. De laatste komt uitsluitend in runderen voor. Positieve resultaten voor materiaal afkomstig van kleine herkauwers is dus SGPV. Dit kan ook bevestigd worden met de PCR-test specifiek voor SGPV. Neus- en ooguitvloeiingen en huidbiopten van pokken of lymfeknopen zijn zeer geschikt om virus aan te tonen. Volbloed (EDTA-bloed) is minder geschikt. Monsters van bloed of organen moeten op ijs (niet bevroren) getransporteerd worden.