Over Gerrit Grijns
Gerrit Grijns was hoogleraar Dierfysiologie in Wageningen van 1921 tot aan zijn pensioen in 1935 op de leeftijd van 70 jaar. Gedurende het academisch jaar 1929-1930 was hij rector magnificus. Door zijn bijdrage aan de ontdekking van vitaminen verwierf Gerrit Grijns een belangrijke plaats in de geschiedenis van de wetenschap. Als medeontdekker van vitamine B1 (thiamine) was hij de opvolger van Christiaan Eijkman, die later de Nobel Prijs in de wacht sleepte. De leerstoelgroep Fysiologie van Mens en Dier verricht tot op de dag van vandaag onderzoek naar vitaminen en energiestofwisseling.
De naam Gerrit Grijns wordt nu onderscheiden met een nieuw samenwerkingsverband tussen de Agrotechnology & Food Sciences Group en de Animal Sciences Group. In dit nieuwe instituut, de ‘Gerrit Grijns Initiative’ – werken leerstoelgroepen van beide eenheden samen aan het ontwikkelen van gezondere eetpatronen, betere voedingsproducten en functionele gezondheid.
Grijns werd in 1896 aangesteld om het onderzoek over te nemen in het Medisch Laboratorium in Batavia. Dat was voor hem een thuiswedstrijd: na het afronden van zijn studie geneeskunde in Utrecht had hij al als assistent gewerkt in Nederlands-Indië van 1892 tot 1894. In zijn nieuwe functie deed Grijns gedurende 3 jaar onderzoek naar voeding bij kippen, in de hoop een onbekend ingrediënt in zilvervliesrijst te ontdekken.
Hij kwam uiteindelijk tot de conclusie dat zilvervliesrijst een vooralsnog onbekende substantie bevatte, welke noodzakelijk was voor het metabolisme van het zenuwstelsel. Volgens Grijns was polyneuritis niet het gevolg van een stof in de rijst (zoals een bacterie of gif) maar juist het gevolg van het ontbreken van een stof. In dit geval, de beschermende stof die met het vlies van de rijst werd gescheiden. Grijns bedacht de term ‘gedeeltelijke honger’, waarmee hij deficiëntieziekten ontdekte.
Vitamine B1
Grijns keerde terug naar Nederland in 1917 en werkte enige tijd onder zijn voormalig docent Eijkman, die inmiddels hoogleraar Gezondheid was in Utrecht. Grijns’ beschermende stof, nu bekend als vitamine B1 of thiamine, werd uiteindelijk in zijn pure vorm geïsoleerd door Barend Jansen en Willem Donath, specialisten in tropenziekten. De term vitaminen werd toen al breed gebruikt.
Vier jaar na zijn terugkeer naar Nederland, in 1921, werd Grijns benoemd tot hoogleraar Dierfysiologie in Wageningen. Hier richtte hij zijn onderzoek vooral op de relatie tussen de voeding en de vruchtbaarheid en melkproductie van koeien. Ook hier staken vitaminen de kop op: zo ontdekte hij het belang van vitamine E voor de voortplanting. Onder zijn leiding werden zes proefschriften geproduceerd.
De vader van de voedingswetenschap
In 1926 en 1927, werd Grijns genomineerd voor de Nobelprijs van de Geneeskunde. Vijf jaar na zijn vertrek uit Wageningen ontving hij de prestigieuze Swammerdam Medaille, die elke tien jaar wordt uitgereikt door het Genootschap ter Bevordering van de Natuur- Gezondheids- en Geneeskundige Wetenschappen, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Onder zijn voorgangers bevinden zich grote namen zoals de Duitse zoölogen Ernst Haeckel en Max Weber, de Nederlandse bioloog Hugo de Vries en de Duitse embryoloog en Nobelprijswinnaar (1935) Hans Spemann. Volgens de inscriptie van zijn Swammerdam Medaille is Grijns ‘de grondlegger en vader van de moderne voedselwetenschap.’