CGN-voedergewassencollectie
De CGN-voedergewassencollectie bestaat uit elf grassoorten met bijna 800 accessies en twee klaversoorten met meer dan 250 accessies.
De grassoorten zijn overgenomen van de voormalige Stichting voor Plantenveredeling (SvP), van particuliere veredelingsbedrijven uit Nederland (Van Soest en Boukema, 1995) en uit de collecties van Plantenrassenonderzoek. De meeste klaveraccessies zijn door CGN verzameld in Nederland van 1985 tot 1986 (Van Soest en Dijkstra 1986, 1998). De accessies van T. repens werden verzameld in alle provincies van Nederland. Er werden verkenningsmissies georganiseerd naar Oezbekistan (1997, 1999) en Kirgizië (1999). Tijdens deze missies werden ongeveer 60 accessies van voedergewassen verzameld (Van Soest 1998).
Grassen
De CGN-grassencollectie bestaat voornamelijk uit economisch belangrijke voedergrassen die worden gecultiveerd in Noordwest-Europa. De Lolium-collectie, met daarin onder meer de accessies van Engels- en Italiaans- raaigras, vormt met ongeveer 400 accessies de belangrijkste collectie. Deze collectie bevat naast moderne cultivars ook oude cultivars en ecotypes verzameld in oude Nederlandse weilanden.
Er is een onderzoek naar Lolium perenne uitgevoerd door Van Treuren et al. (2005), met als doel de variatie te analyseren in cultivars en in populaties die voorkomen in oude Nederlandse weilanden en natuurgebieden. Uit dit onderzoek bleek dat deze drie groepen in principe dezelfde genetische variatie bevatten. Daarom concludeerden Van Treuren et al. (2005) dat er momenteel geen specifieke instandhoudingsmaatregelen nodig zijn om de genetische diversiteit van Engels raaigras in oude Nederlandse weilanden te behouden (dezelfde conclusie kon worden getrokken voor witte klaver, aangezien deze soort ook in dit onderzoek werd geanalyseerd).
Naast de grote Lolium-collectie zijn er ook een aantal kleinere collecties. De Phleum-collectie bevat twee soorten en meer dan 100 accessies. De Festuca-collectie bestaat uit 75 cultivars van F. rubra, twee accessies F. arundinacea en één accessie F. pratensis. De Dactylus glomerata-collectie bevat 42 accessies. De Poa pratensis-collectie (135 accessies) is gebaseerd op oude en moderne Nederlandse cultivars en accessies verzameld in 2005 in oude Nederlandse weilanden (Van Treuren 2008). Verder is er een kleine Agrostis cappilaris-collectie, die bestaat uit 11 Nederlandse cultivars.
Forage legumes
De klavercollectie van CGN bestaat uit 165 accessies van witte klaver (Trifolium repens) en 98 accessies van rode klaver (T. pratense). De rode-klaveraccessies zijn voornamelijk verkregen tijdens verzamelreizen in Nederland in 1985 en 1986 (Van Soest en Dijkstra 1986, 1998). De verzamellocaties zijn weergegeven in afbeelding 2. Naast de verzamelde ecotypes (N=139) bestaat de collectie uit 26 accessies van landrassen, cultivars en tetraploïde veredelingslijnen. In de groep oude landrassen bevinden zich vier oud-Nederlandse landrassen: Groninger, Roosendaalse en Gendringse klaver en Rode Maasklaver. In 1997 en 1998 zijn er verzamelreizen georganiseerd naar alle provincies in Nederland en zijn er zo’n 53 accessies van witte klaver verzameld in oude Nederlandse weilanden. Momenteel bestaat de witte-klavercollectie uit 70 ecotypes en landrassen en 28 cultivars, waaronder 21 oude cultivars uit de periode tussen 1924 en 1990.
Naast het klavermateriaal van Europese oorsprong zijn er 31 accessies van Centraal-Aziatische oorsprong (Oezbekistan, Kirgizië), die zijn verzameld in 1998 en 1999.
Regeneratie
Voorheen werden alle voedergewassen geregenereerd op speciaal geïsoleerde percelen in roggevelden. Sinds 1999 wordt triticale gebruikt als isolatie gewas. De afstand tussen de percelen bedraagt ongeveer 50 m. Materiaal dat gevernaliseerd moet worden, wordt tijdens de winter in onverwarmde kassen bewaard. Na het zaaien van de zaden in de zomer of het najaar worden in april van het volgende jaar ongeveer 70 planten geplant op de isolatiepercelen. Om legering te voorkomen, worden sommige grassoorten opgebonden. De zaden worden in juli/augustus geoogst.
Het apomictische Poa pratensis wordt niet geregenereerd op isolatiepercelen.
Referenties
Van Soest, L. J. M. (1998). Report of expedition to Uzbekistan. Itinerary, collected materials and data. Centre for Plant Breeding and Reproduction Research (CPRO), Centre for Genetic Resources, the Netherlands (CGN), Wageningen, The Netherlands, 34 p.
Van Soest, L. J. M., K. I. Baimatov and V. F. Chapurin (1998). Multicrop collecting mission to Uzbekistan. Plant Genetic Resources Newsletter 116: 32-35.
Van Soest, L. J. M. en I. W. Boukema (eds) (1995). Diversiteit in de Nederlandse Genenbank [Diversity in the genebank of The Netherlands] CPRO/CGN, Wageningen, The Netherlands. 126 p.
Van Soest, L. J. M. and H. Dijkstra (1986). Red clover collecting in The Netherlands. Internal report CGN/SVP. Wageningen, The Netherlands, 3 p.
Van Soest, L. J. M. and H. Dijkstra (1998). Current status of CGN forages collection. In: Maggioni, L. et al. 1998. Report of a working group on Forages. Sixth meeting, 6-8 March 1997, Beitostølen, Norway. IPGRI, Italy: 78-80.
Van Treuren, R. (2008). AFLP fingerprinting of Kentucky bluegrass (Poa pratensis L.) from undisturbed Dutch grasslands: implications for conservation. Plant Genetic Resources Newsletter, 153: 1-8.
Van Treuren, R., N. Bas, P. Goossens, H. Jansen and L.J.M. van Soest (2005). Genetic diversity in perennial ryegrass and white clover among old Dutch grasslands as compared to cultivars and nature reserves. Molecular Ecology, 14: 39-52.