CGN-paprikacollectie
De geschiedenis van de paprikacollectie is hetzelfde als de CGN-collecties van tomaat, aubergine, komkommer en meloen en wordt beschreven op de algemene pagina van de vruchtgroenten.
Samenstelling
De CGN-paprikacollectie bestaat uit de gecultiveerde soorten: Capsicum annuum, C. chinense, C. frutescens, C. baccatum en C. pubescens, en een aantal wilde verwanten. De collectie, met ongeveer 1180 accessies, is de op drie na grootste in Europa. Ze bevat ongeveer 520 cultivars, 310 landrassen, 20 accessies van onderzoeksmateriaal, 60 accessies van wilde soorten en 240 accessies met een onbekend populatietype. C. annuum (920) vormt het grootste deel van de collectie, gevolgd door C. chinense (125) en C. frutescens (60). De meeste rassen komen uit Europa en de VS. Ongeveer de helft van de landrassen komt uit Spanje en Brazilië. In Europese genenbanken zijn niet veel accessies van wilde soorten aanwezig. In genenbanken in Zuid-Amerika bevinden zich wel enkele accessies van wilde soorten.
Het geslacht Capsicum bestaat uit 40 soorten. Capsicum-soorten in de CGN-collectie zijn diploïd en hebben 24 chromosomen (2n=2x=24). Er zijn enkele niet-gedomesticeerde soorten met 2n=2x=32 bekend. Het deel van het geslacht dat gebruikt wordt voor teelt en veredeling, kan in drie complexen onderverdeeld worden:
- het Annuum-complex (C. annuum, C. chinense, C. frutescens, C. galapagoense),
- het Baccatum-complex (C. baccatum, C. praetermissum, C.tovarii), en
- het Pubescens-complex (C. pubescens , C. cardenasii, C. eximium).
Onderhoud
Om opgenomen te worden in de collectie, moeten accessies een minimale kiemkracht hebben van 80%. Voor accessies van wilde soorten geldt een minimale kiemkracht van 60%. Regeneratie wordt uitgevoerd wanneer de kiemkracht van het zaad te laag is of wanneer er te weinig zaad over is.
Regeneratie/vermeerdering vindt plaats in insectvrije kassen op een substraatsysteem waarbij de planten langs touwen groeien. Voor de regeneratie van zelfbestuivende paprika worden zeven planten gebruikt. Uitzonderingen zijn heterogene accessies en kruisbestuivende soorten zoals C. cardenasii, waarvan minstens tien planten per accessie met de hand worden bestoven met een stuifmeelmengsel. Als de monsters heterogeen zijn, worden veertien planten gebruikt.
Veredelingsbedrijven, georganiseerd in Plantum NL, helpen bij de regeneratie van paprika. Moeilijk regenereerbare accessies worden in isolatiekooien geplaatst met hommels voor bestuiving. Tijdens het groeiseizoen worden de planten door of in opdracht van de NVWA gecontroleerd op zaadoverdraagbare ziektes.
Karakterisering
Karakterisering van vruchtgroenten vindt plaats tijdens regeneratie. Vrijwel alle accessies zijn morfologisch beschreven. Tot 2006 werden ongeveer 30 descriptoren gebruikt voor elk gewas. Sinds 2006 worden de vruchtgroenten gekarakteriseerd door een minimaal aantal descriptoren die zijn ontwikkeld door de ECPGR-werkgroepen. Deze descriptorlijsten bestaan uit ongeveer tien descriptoren per gewas en zijn te vinden op de Solanaceae-pagina van het ECPGR. Alle karakteriseringsgegevens zijn online en in downloadbare bestanden beschikbaar. De collecties zijn goed gedocumenteerd met foto’s; er zijn veel foto’s van (on)rijpe vruchten, planten en bloemen beschikbaar. Indien nodig worden er nieuwe foto’s genomen tijdens de regeneratie.
Er werden genetische analyses met de markersystemen AFLP, RAPD en ISSR uitgevoerd om genetische variatie en fylogenetische relaties binnen Capsicum annuum te bepalen (Kochieva et al. 2004, C. frutescens, C. chinense en C. baccatum (Rhyzhova et al. 2008). De resultaten van deze onderzoeken zijn gebruikt om de collectie te rationaliseren.
Evaluatie
Een deel van de paprikacollectie wordt geëvalueerd op resistentie tegen verschillende stammen van tobamovirussen, tomatenbronsvlekkenvirus (TSWV), antracnose (Colletotrichum capsici) en op gevoeligheid voor Californische trips (Frankliniella occidentalis), de overbrenger van TSWV.