CGN maïscollectie

De oorspronkelijke collectie van ongeveer 1000 accessies werd gerationaliseerd door uitsluiting van hybriden (90), ingeteelde lijnen (140) en materiaal van andere genenbanken. Er is gedetailleerde informatie over de collectie gepubliceerd door Van Soest en Boukema (1995).

De collectie bevat uitsluitend materiaal van de soort Zea mays en bestaat uit bijna 500 accessies. Bijna 60% van de accessies zijn landrassen, waaronder 179 accessies verzameld tijdens de expedities naar Pakistan in 1976 en 1981 (Hashmi et al. 1981). Dit materiaal is uniek en wordt waarschijnlijk alleen gedupliceerd in de genenbank in Islamabad (Pakistan). De waarde van dit materiaal voor de maïsteelt in Noordwest-Europa is beperkt vanwege de late bloei en de daaropvolgende late rijping. Het aantal accessies van cultivars en onderzoeksmateriaal is vrij laag.

Er bevinden zich slechts vijf Nederlandse cultivars in de collectie, allemaal van voor 1960. ‘VC 150’ is het enige Nederlandse landras in de collectie. Waarschijnlijk is het afkomstig van een oud landras uit de provincie Gelderland. Goudster (1952) en Foliant (1953) zijn ontwikkeld uit ingeteelde lijnen van het oude platte-maïslandras. De 42 landrassen uit Portugal zijn verzameld in de bergen en zijn eerder gebruikt in een veredelingsprogramma voor koudetolerantie. De Franse landrassen zijn afkomstig van verschillende locaties, voornamelijk uit de zuidelijke delen van Frankrijk, waaronder de Pyreneeën.

Regeneratie en karakterisering

Zaden worden in april rechtstreeks uitgezaaid in het veld. In april en mei worden de maïszaailingen afgedekt met plastic om de vroege groei te stimuleren. De afstand tussen de rijen is 75 cm en na het uitdunnen is de plantafstand in de rij 25 cm. Bestuiving gebeurt met de hand, over het algemeen door kruisingen tussen naburige planten. Voor de door CNG gebruikte kruisingsmethode zijn ten minste 100 kruisingen per accessie nodig. Na bestuiving worden de aren in papieren zakken gewikkeld. Rond oktober worden honderd aren van elke populatie verzameld en deze worden in de winter gedorst.

Alle accessies zijn geregenereerd en aan te vragen.

Tijdens het groeiseizoen en na de oogst worden de accessies gekarakteriseerd. Hiervoor heeft CGN 15 descriptoren ontwikkeld samen met veredelingsbedrijven. De collectie is niet geëvalueerd op ziektes en plagen of kwaliteitseigenschappen.

Referenties

Hashmi, N.I., L.J.M. van Soest, A.R. Rao, M. Mesken and A. Zahoor (1981). Collecting in Baluchistan, Pakistan. Plant Genetic Resources Newsletter 47: 31-35.

Van Soest, L.J.M. en I.W. Boukema (eds.) (1995). Diversiteit in de Nederlandse Genenbank. Een overzicht van de CGN collecties. Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN). Centrum voor Plantenveredelings- en Reproduktieonderzoek (CPRO-DLO), Wageningen. 126p.