CGN-auberginecollectie

De geschiedenis van de auberginecollectie is hetzelfde als de CGN-collecties van tomaat, paprika, komkommer en meloen en wordt beschreven op de algemene pagina van de vruchtgroenten.

Samenstelling

De auberginecollectie van 516 accessies bevat voornamelijk gecultiveerde Solanum melongena, maar ook accessies van andere soorten, zoals Solanum aethiopicum en S. macrocarpon, die allemaal behoren tot het ondergeslacht Leptostemonum. Wanneer de soorten worden geclusterd volgens hun kruisbaarheid met S. melongena, behoren S. melongena en S. incanum tot de primaire genenpool, S. aethiopicum, S. anguivi en S. virginianum tot de secundaire genenpool, en S. macrocarpon, S. capsicoides, S. dasyphyllum, S. nigrum, S. scabrum, S. sisymbriifolium, S. torvum, S. viarum en S. villosumtot de tertiaire genepool.

De collectie bestaat uit ongeveer 90 cultivars, 300 landrassen, 10 accessies van onderzoeksmateriaal, 25 accessies van wilde soorten en 75 accessies met een onbekend populatietype. Meer dan 60% van de collectie bestaat uit landrassen.

De helft van de collectie is van Aziatische oorsprong. Ongeveer een derde bestaat uit PI-nummers die zijn ontvangen van USDA-plantenintroductiestations uit de VS. In de periode 2002-2005 zijn de Afrikaanse soorten S. aethiopicum en S. macrocarpon uit Togo, Nigeria, Ghana en Burkina Faso toegevoegd, waarmee de collectie aanzienlijk is uitgebreid. Deze accessies waren voorheen in het bezit van R. Lester van de University of Birmingham, maar tijdens het door de EU gesubsidieerde project ‘Eggnet’ werden de accessies overgedragen aan CGN en de Radboud Universiteit Nijmegen, en aan INRA Montfavet (Frankrijk).

Onderhoud

Om opgenomen te worden in de collectie, moeten accessies een minimale kiemkracht hebben van 80%. Voor accessies van wilde soorten geldt een minimale kiemkracht van 60%. Regeneratie wordt uitgevoerd wanneer de kiemkracht van het zaad te laag is of wanneer er te weinig zaad over is. Regeneratie en vermeerdering vinden plaats in insectvrije kassen op een substraatsysteem waarbij de planten langs touwen groeien. Voor de regeneratie van zelfbestuivende aubergine worden zeven planten gebruikt. Als de monsters heterogeen zijn, worden veertien planten gebruikt.

Veredelingsbedrijven, georganiseerd in Plantum NL, helpen bij de regeneratie van aubergine. Moeilijk regenereerbare accessies worden overgebracht naar isolatiekooien met hommels voor bestuiving. Tijdens het groeiseizoen worden de planten door of in opdracht van de NVWA gecontroleerd op zaadoverdraagbare ziektes.

Karakterisering

Karakterisering van vruchtgroenten vindt plaats tijdens regeneratie. Vrijwel alle accessies zijn morfologisch beschreven. Tot 2006 werden ongeveer 30 descriptoren gebruikt voor elk gewas. Sinds 2006 worden de vruchtgroenten gekarakteriseerd door een minimaal aantal descriptoren die zijn ontwikkeld door de ECPGR-werkgroepen. Deze descriptorlijsten bestaan uit ongeveer tien descriptoren per gewas en zijn te vinden op de Solanacaeae-pagina van het ECPGR. Alle karakteriseringsgegevens zijn online en in downloadbare bestanden beschikbaar.

De collecties zijn goed gedocumenteerd met foto’s; er zijn veel foto’s van (on)rijpe vruchten, planten en bloemen beschikbaar. Indien nodig worden er nieuwe foto’s genomen tijdens de regeneratie.

Evaluatie

De auberginecollectie is gedeeltelijk gescreend op resistentie tegen de Fusarium-verwelkingsziekte (Fusarium oxysporum f.sp. melongenae) en de Verticillium-verwelkingsziekte (Verticillium spp.). Veel accessies zijn geëvalueerd op bitterheid en bruinkleuring van het vruchtvlees.