Paratuberculose
Paratuberculose (ParaTB), in het Engels Johne’s Disease (JD), is een besmettelijke bacteriële ziekte. Paratuberculose komt vooral voor bij herkauwers en kan leiden tot een ongeneeslijke chronische darmontsteking. Dieren met en zonder symptomen kunnen andere dieren besmetten via bacteriën in de mest. Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) verricht onderzoek naar deze ziekte.
Paratuberculose komt wereldwijd voor, bij zowel bedrijfsmatig gehouden herkauwers zoals koeien, schapen en geiten als bij wilde herkauwers zoals herten. In Nederland komt de ziekte vooral voor bij runderen en geiten. Er zijn geen aanwijzingen dat mensen in het algemeen gevoelig zijn voor infectie.
Bij het merendeel van de besmette dieren worden geen symptomen waargenomen en wordt besmetting niet of pas heel laat opgemerkt. Geïnfecteerde dieren die de ziekte ontwikkelen vermageren door chronische uitputting en dit kan tot sterfte leiden. Een infectie in de melkveehouderij veroorzaakt grote economische schade. Dieren produceren minder melk, worden met een lager gewicht geboren en hebben een lagere slachtopbrengst. Bovendien moeten geïnfecteerde dieren voortijdig van het bedrijf afgevoerd worden.
Paratuberculose is een meldingsplichtige ziekte (Europese Diergezondheidswet, Categorie E). Bij runderen is geen behandeling mogelijk en is vaccinatie niet toegestaan. Het is bij geiten (tijdelijk) toegestaan een vaccin te gebruiken.
Infectie met paratuberculose
De bacterie Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis (MAP) veroorzaakt paratuberculose. Deze behoort tot de familie van de Mycobacteria die onder andere tuberculose bij mensen (Mycobacterium tuberculosis), herkauwers (Mycobacterium bovis) en vogels (Mycobacterium avium) veroorzaakt.
Net als de andere mycobacteriën heeft MAP een stevige vetrijke celwand, waardoor de bacterie heel lang (meer dan een jaar) buiten het dier in bijvoorbeeld kuilgras, mest, grond en in water kan overleven. UV-straling bijvoorbeeld blootstelling aan direct zonlicht kan de bacterie doden.
Dieren
Herkauwers zijn gevoelig voor infectie door MAP. De ziekte wordt vooral gezien in volwassen runderen, schapen, geiten en herten. Infectie (voorkomen van MAP zonder verschijnselen) is ook gerapporteerd in onder andere paarden, varkens, alpaca’s, lama’s, konijnen, hermelijnen, vossen en wezels.
Mensen
De ziekte van Crohn is een chronische darmontsteking bij mensen die duidelijke overeenkomsten vertoont met paratuberculose. Er zijn geen aanwijzingen dat mensen in het algemeen gevoelig zijn voor infectie door MAP. Echter, deze bacaterie wordt wel vaker aangetroffen bij mensen die lijden aan de ziekte van Crohn dan bij gezonde mensen. Het is echter nog steeds onduidelijk of dit verband oorzakelijk is.
Ziektebeeld paratuberculose
De infectie kan leiden tot een ongeneeslijke chronische darmontsteking. De bacterie dringt het slijmvlies van het laatste deel van de dunne darm binnen. De bacterie infecteert cellen van het afweersysteem die in de darmwand zitten. Dit leidt tot een chronische ontsteking gekenmerkt door ophoping van geïnfecteerde cellen. Doordat de darmwand langzaam steeds meer ontstoken raakt kunnen voedingstoffen steeds slechter opgenomen worden en dit leidt in steeds toenemende mate tot diarree en vermagering.
De tijd tussen infectie en de eerste symptomen varieert van zes maanden tot vele jaren. Gemiddeld treden de eerste klinische symptomen op bij runderen tussen de 4 en de 6 jaar, bij geiten rond de leeftijd van 2 jaar. Vanwege de lange incubatietijd en het langzame verloop van de ontsteking kan de ziekte zich lange tijd na infectie niet openbaren.
Symptomen die bij paratuberculose gezien worden, zijn niet specifiek, deze komen ook bij andere ziekten voor:
- Diarree (komt niet bij alle diersoorten voor)
- Steeds slechtere conditie
- Gewichtsafname zonder verlies aan eetlust
- Afname melkproductie
- Kalveren met te laag geboortegewicht
- Géén koorts
- Uiteindelijk sterke verzwakking die zelfs tot de dood kan leiden
De meest opvallende symptomen bij het rund zijn diarree en vermagering. Bij de geit is het meest opvallende symptoom vermagering.
Verspreiding paratuberculose
In de meeste landen met commerciële veehouderij is de paratuberculose endemisch. Dat wil zeggen dat de bacterie algemeen voorkomt in de populatie en dat een groot deel van de bedrijven in meer of mindere mate met de infectie te maken heeft.
Besmette dieren scheiden de bacterie uit via feces, biest en melk en doen dat al ruim voordat klinische symptomen zichtbaar worden. Bovendien duurt het lang voordat met diagnostiek aangetoond kan worden dat een dier besmet is. Hierdoor kan de bacterie onopgemerkt via de mest in de omgeving terecht komen en een gevaar opleveren voor andere gevoelige dieren. Jonge herkauwers zijn het meest gevoelig voor infectie maar dieren van alle leeftijden kunnen geïnfecteerd raken.
De meest gebruikelijke vorm van overdracht is opname van de bacterie uit de besmette omgeving via mest of stofdeeltjes. Daarnaast kan de bacterie ook via melk en in uitzonderlijke gevallen ook via een besmet moederdier naar haar ongeboren foetus verspreid worden.
De meest voorkomende introductie op een melkveebedrijf is de aankoop van besmette dieren, zonder zichtbare ziekteverschijnselen, van een ander bedrijf. Gesloten bedrijfsvoering is daarom aan te raden. De beste aankoop is van een bedrijf met paratb A-status op basis van het monitoringsonderzoek van de Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD).
Diagnostiek paratuberculose
De bacterie Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis (MAP) kan worden aangetoond in mest met een PCR-test waarbij het DNA van de bacterie aangetoond wordt. De bacterie kan ook via bacteriologisch onderzoek gekweekt worden maar dit duurt wel 4 tot 16 weken, omdat de bacterie in het laboratorium erg langzaam groeit.
Afweerstoffen tegen MAP kunnen met een ELISA-test worden gevonden in melk en in het bloed.
Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) en Royal GD gebruiken bovenstaande laboratoriumtesten om de aanwezigheid van paratuberculose aan te tonen. Belangrijk hierbij is om te weten dat het enkele maanden tot vele jaren na de besmetting kan duren voordat paratuberculose bacteriën of afweerstoffen kunnen worden aangetoond.
Vaccin paratuberculose
Voor de ziekte is bij runderen geen behandeling mogelijk en vaccinatie is niet toegestaan.
Het is bij geiten (tijdelijk) toegestaan een vaccin te gebruiken. Dit vaccin voorkomt wel het ontstaan van de klinische verschijnselen (vermagering, sterfte) maar niet de infectie en gevaccineerde dieren kunnen de infectie ook nog verspreiden.
Voorkomen en bestrijden van paratuberculose
Omdat vaccinatie niet is toegestaan, is voorkomen dat de bacterie het bedrijf binnendringt in alle gevallen belangrijk. Goede instrumenten daarvoor zijn implementatie van goede hygiënemaatregelen en correcte bedrijfsvoering: bij voorkeur een gesloten bedrijfsvoering en geen dieren aankopen. Eventueel nieuw aangekochte dieren (ook bijvoorbeeld stieren of bokken) screenen, besmette dieren zo snel mogelijk afvoeren, regelmatige monitoring van dieren voor zover dat niet via het Royal GD programma gebeurt. Opfok van het jongvee in separate ruimtes en beperking van de aanvoer van mest van andere bedrijven met herkauwers vormen eveneens belangrijke aandachtspunten.
De bestrijding van paratuberculose is vooral gericht op het voorkomen van besmettingen. Bij reeds besmette bedrijven moet de preventie gericht zijn op het doorbreken van de infectiecyclus door de jonge dieren op te laten groeien in een omgeving die vrij is van de bacterie.
Op besmette bedrijven bestaat de meest effectieve aanpak van paratuberculose uit de combinatie van het voorkomen van nieuwe besmettingen en het opsporen en afvoeren van besmette runderen.
Onderzoek door WBVR en partners
In 1997 hebben de Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) en Wageningen Bioveterinary Research samen een Plan van aanpak voor de bestrijding van paratuberculose voor Nederland opgesteld.
Sinds 2005 worden dieren op melkveebedrijven systematisch met een melk- of bloedonderzoek getest in een monitoringprogramma van Royal GD. Als bij het eerste koppelonderzoek geen paratuberculose wordt gevonden, krijgt het bedrijf status A. Vervolgens wordt het onderzoek eens per twee jaar herhaald. Als de besmette dieren vervolgens worden afgevoerd, krijgt het bedrijf status B. Indien de besmette dieren niet worden afgevoerd, krijgt het bedrijf status C en dit kan consequenties hebben voor de mogelijkheden om melk te leveren. De bedrijven met status B (en C) worden ieder jaar opnieuw getest door middel van een melk- of bloedonderzoek.