CGN-appelcollectie
Als enige veldcollectie van CGN heeft de appelcollectie een speciale status. De collectie wordt onderhouden in de vorm van bomen in een boomgaard bij proefstation Randwijk. Aanvragen voor enten kunnen worden gedaan via de CGN-website. De collectie bestaat voornamelijk uit oud-Nederlandse rassen, materiaal van Nederlandse pomologische organisaties en van de voormalige onderzoeksinstituten van Wageningen University & Research. De eerste oude appelrassen werden al in 1976 verzameld, in een poging rassen te behouden die niet meer werden gebruikt voor commerciële productie.
De geschiedenis van de collectie begint in de jaren 1970. Medewerkers van proefboomgaard De Schuilenburg, toentertijd onderdeel van het TNO-instituut, begonnen met het verzamelen van oude rassen die niet meer werden gebruikt voor de commerciële fruitteelt.
De eerste boomgaard werd in 1976 aangeplant bij het voormalige IMAG-instituut in Wageningen. Twee jaar daarna kwam er een uitgebreidere collectie in Zeewolde, waar in het voorjaar van 1978 de eerste bomen werden geplant. De collectie in Wageningen was vooral bedoeld om resistentie tegen de belangrijkste schimmelziektes schurft (Venturia inaequalis) en echte meeldauw (Podosphaera leucotricha) te introduceren. Een ander belangrijk doel was onderzoek naar de introductie van resistentie tegen plagen die vroeg in het seizoen verschijnen (bladluizen, wintervlinder, appelbloesemkever, appelbladwesp) met behulp van laat uitlopende en laatbloeiende rassen (fenologie van ras en plaaginsect).
In de IMAG-boomgaard in Wageningen stonden in 1982 ongeveer 70 rassen. In Zeewolde werden bijna 360 rassen aangeplant, waaronder een aantal van de IMAG-rassen. Het belangrijkste doel van het onderzoek in Zeewolde was identificatie van de verzamelde accessies en het vaststellen van resistentie tegen schurft en meeldauw. Er werden ook pomologische en fenologische observaties uitgevoerd. Een ander onderzoeksdoel in Zeewolde was het beoordelen van de invloed van rassen op de ontwikkeling van andere ziektes en plagen. Om dit te monitoren waren er een aantal observatiejaren en een voldoende grote heterogene collectie nodig. De invloed van verschillen in beharing en bladtextuur op de biologische bestrijding van fruitspintmijt en appelroestmijt (Aculus schlechtendali) door roofmijten (Typhlodromus sp.) en het belang van antagonisten van schurft op bladeren van verschillende rassen, werden ook onderzocht.
De collectie
Om een gevarieerde collectie te ontwikkelen, werden de bomen in de boomgaard van Zeewolde gescreend en gefenotypeerd met behulp van bestaande beschrijvingen uit (oude) handboeken en literatuur. Afhankelijk van beschikbaarheid, volledigheid en juistheid werd een herzien register gemaakt met aandacht voor synoniemen. Er is ook gekeken naar een mogelijke overlap met de bekende Britse National Apple Collection (Brogdale, VK).
Na de screening bleven er 184 rassen over. Er werd besloten om vooral rassen te behouden met bepaalde uitzonderlijke kenmerken op het gebied van vruchtgrootte, bloeitijd, pluktijd, schil (glad of ruw) e.d. Om een geïnformeerde keuze te kunnen maken, werd een lijst opgesteld met 20 vrucht- en boomkenmerken, gebaseerd op alle beschikbare waarnemingen. Voor de selectie is gebruikgemaakt van vrucht- en boomkenmerken, eetkwaliteit, bittere pit, productie, hoeveelheid bloesem, tweede bloei, vruchtzetting, junirui, vruchtgrootte, ruwschilligheid, schurft en meeldauw, met de nadruk op de eerste drie genoemde kenmerken. Uiteindelijk werden in het voorjaar van 1986 82 rassen geselecteerd en geplant in de proefboomgaard van het voormalige Proefstation voor de Fruitteelt (PFW) in Wilhelminadorp (Zeeland), allemaal met 2x2 bomen op M9-onderstam.
Tien jaar later, in augustus 1996, werden nieuwe bomen gemaakt door oogenten op M9. In het voorjaar van 1998 werden deze bomen geplant in de proefboomgaard van Wageningen University & Research in Randwijk. Een jaar later werden de bomen overgezet naar het huidige perceel. Er werden buitenlandse rassen, onderzoeksmateriaal en wilde soorten toegevoegd. Het aantal accessies nam toe van 124 in 2004 tot 204 in 2018.
Sinds januari 2002 beheert CGN de collectie als deel van het nationaal programma voor genetische bronnen, gefinancierd door het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. In 2017 ging CGN zich meer richten op het behoud van oud-Nederlandse rassen. In samenwerking met het Nederlands Fruit Netwerk (NFN) worden momenteel de meeste buitenlandse rassen, onderzoeksmateriaal en wilde soorten vervangen door zeldzame Nederlandse rassen. Het totale aantal rassen is meer dan 250.
Onderhoud
In tegenstelling tot de zaadcollecties hebben de appelbomen jaarlijks onderhoud nodig. De CGN-boomgaard bevindt zich tussen andere proefboomgaarden bij de Proeftuin Randwijk. De CGN-boomgaard wordt volgens dezelfde methode onderhouden als de andere boomgaarden.
Dit betekent snoeien in de winter (februari), wekelijkse chemische bestrijding tegen schurft in het groeiseizoen, chemische bestrijding tegen bladluizen en na de oogst 2-3 keer spuiten met kalk tegen infectie met vruchtboomkanker. Als het erg droog is, krijgen de bomen water. Omdat appelbomen gevoelig zijn voor vruchtboomkanker (Nectria galligena), worden ze bij het snoeien gecontroleerd en behandeld. Bomen worden behandeld door geïnfecteerd hout weg te halen. Als er meer dan drie grote laesies aanwezig zijn die niet meer behandeld kunnen worden, wordt de boom verwijderd. Van de overblijvende gezonde bomen worden vijf enten geknipt. Deze enten worden naar een commerciële boomkwekerij verzonden. Dit bedrijf ent de enten op M9-onderstammen en laat de bomen twee jaar lang groeien. Na twee jaar worden de nieuwe bomen teruggestuurd en op de plek van de verwijderde boom geplant.
Binnen de Europese Unie is het verplicht om bij de distributie van appelmateriaal (bomen, enten) te controleren op twee quarantaineziektes. Daarom wordt de boomgaard twee keer per jaar door Naktuinbouw gecontroleerd op bacterievuur (Erwinia amylovora) en appelheksenbezemfytoplasma (Candidatus phytoplasma mali). Het materiaal mag gedistribueerd worden in de Europese Unie, vergezeld van een plantenpaspoort.
Sinds 2017 is een deel van de collectie geplant op Wageningen Campus, wat kan worden beschouwd als duplicaat voor de veiligheid. De 110 accessies in een tijdlijn tonen de appelteelt van vroeger tot nu. Enkele wilde soorten, ongeveer 20 rassen, zijn geënt op een hoge stam en sterke onderstammen, en op de Campus is er een kleine boomgaard met 80 oude rassen op zwakke onderstammen.
Samenstelling
Op dit moment (2024) bestaat de collectie uit 263 accessies, met elk drie bomen. De collectie, die in 1976 werd opgezet, was oorspronkelijk bedoeld om verouderde rassen veilig te stellen. Ongeveer twee derde van de collectie is afkomstig uit Nederland.
Een derde wordt gevormd door buitenlandse rassen die in Nederland werden geteeld en een aantal wilde appels (Malus sieversii) die door het Amerikaanse ministerie van Landbouw (USDA) zijn verzameld in Kazachstan.
- Malus domestica | 242 |
- Malus sieversii | 19 |
- Onbekend | 2 |
Totaal | 263 |
In 2017-2018 werd de collectie met oude cultivars gecontroleerd door een groep Nederlandse pomologen. Samen met moleculaire gegevens verkregen in 2004 (Van Treuren et al. 2010) was het mogelijk om de meeste oude rassen te verifiëren. Deze accessies zijn gemarkeerd als geverifieerd in het ‘highlights’-veld van de interne CGN-collectiedatabase. Verschillende duplicaten zijn verwijderd.
Karakterisering en evaluatie
Er zijn in het verleden veel gegevens verzameld om de collectie samen te stellen. Helaas zijn deze papieren archieven verloren gegaan.
Tot op heden zijn meer dan 3000 karakterisatie- en evaluatiegegevens gescoord (Gabay 2012) en openbaar gemaakt op de CGN-website. Er zijn scores te vinden voor vruchtkwaliteit, uiterlijk en productie, architecturale kenmerken en ziektegevoeligheid.
Samenwerking
In Nederland zijn er verschillende pomologische initiatieven uit de fruitteeltsector om oude appelcultivars in stand te houden. In 2017 is het Nederlands Fruit Netwerk (NFN) opgericht. CGN is partner in dit netwerk, waarvan het doel is om alle oud-Nederlandse appelrassen te inventariseren en een plan te ontwikkelen om dit unieke Nederlandse erfgoed veilig te stellen.
Ga naar
Referenties
Larsen, B., W. van Dooijeweert, C. Durel, C. Denancé, M. Rutten, N. Howard (2024). SNP genotyping Dutch heritage apple cultivars allows for germplasm characterization, curation, and pedigree reconstruction using genotypic data from multiple collection sites across the world. Tree Genetics & Genomes (2024) 20:21.
Gabay, G. (2012). Characterization of apple accessions for traits of relevance for organic agriculture. Master ThesisPlant ScienceGroup Wageningen UR Plant breeding.
Van Treuren, R., H. Kemp, G. Ernsting, B. Jongejans, H. Houtman, L. Visser (2010) Microsatellite genotyping of apple (Malus × domestica Borkh.) genetic resources in the Netherlands: application in collection management and variety identification. Genetic Resources and Crop Evolution 57: 853–865.