Longread
Arthur Mol blikt terug op negen jaar als Rector magnificus
Hij heeft de wereld en WUR in negen jaar zien veranderen en werd van optimist ook realist. Rector magnificus Arthur Mol neemt afscheid van de raad van bestuur.
Dit interview verscheen eerder in Resource.
De hemel is strakblauw, er waait een guur windje. Wandelend over de campus blikt Arthur Mol met de kraag omhoog terug op de negen jaar dat hij in het bestuur van WUR aan het roer stond van onderzoek en onderwijs. Hij heeft de wereld op en om de campus zien transformeren. En daar had Covid een aardig handje in. ‘Het virus heeft veel veranderd. De digitalisering van het onderwijs bijvoorbeeld. Dat was nog een van de speerpunten toen ik begon. We dachten dat de lockdowns een versterkend effect zouden hebben. Maar studenten en docenten lieten na de lockdowns weten niet gelukkig te zijn met alleen digitaal afstandsonderwijs. Er zitten duidelijk grenzen aan. De basis is en blijft college op de campus. In de huidige discussie over het strategisch plan vinden we digitalisering nog steeds belangrijk, maar we willen geen opleidingen die volledig digitaal zijn. Die realisatie was een herijkingsmoment, een keerpunt.’
Wat volgens Mol ook veranderd is: Wageningen heeft geen monopoliepositie meer. Andere universiteiten zijn met Wageningse thema’s aan de haal gegaan: ‘Duurzaamheid, voedsel, klimaat; het zijn de thema’s van de toekomst. Dat was negen jaar geleden nog niet zo. Er waren geen massieve Europese plannen zoals de Green Deal of de Farm to Fork. De komst daarvan brengt met zich mee dat ook andere universiteiten zich er op storten. Zorgelijk vind ik dat niet. Je moet gewoon telkens laten zien dat je de beste bent en dat lukt ons nog steeds. Maar ik vind het wel suboptimaal als elke universiteit zich met hetzelfde bezig gaat houden; je kunt beter geprofileerde instellingen hebben. Je moet kennis en infrastructuur niet verdunnen. Wij moeten ook geen technische universiteit worden zoals Eindhoven. Die discussie speelt nu bij het ministerie, dat ook voorstander is van geprofileerde instellingen. Alleen de sturing daarop kan beter, vind ik.’
Regeldruk
Zijn negen jaren rectorschap tekenen zich door discussie over groei, zorgen over de financiële middelen, internationalisering, diversiteit, nieuwe onderzoekscentra en de werk- en regeldruk. Met het verminderen van regeldruk ging hij direct aan de slag toen hij in maart 2015 als rector aantrad. Dat zou moeten lukken, dacht hij toen. Een vergissing. Hij was daarin naïef, zegt hij. ‘De werkelijkheid bleek weerbarstig. Ik vind nog steeds dat de regeldruk naar beneden moet, maar het merendeel van de vinkjes en checklisten komt van buiten; we hebben te maken met een zogenoemde audit society in Nederland. Het ministerie, opdrachtgevers, de onderwijswereld: er komen regels en auditverplichtingen vanuit allerlei hoeken, dat is gigantisch. Nu bijvoorbeeld met het melden van bijverdiensten van hoogleraren, die regels zijn aangescherpt. Dat is logisch, maar het neemt het gevoel van minder regeldruk niet weg.’
Is er dan niks aan al die regeltjes te doen? ‘We moeten het in elk geval slimmer aanpakken bij regels waar wij zelf aan de knoppen zitten. Denk aan het declareren van reiskosten, dat hebben we makkelijker gemaakt, een succesje. Maar het eenvoudiger maken van de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken – de R&O – was dan weer niet altijd succesvol, daar moet nog een stap worden gezet. Dus daar was ik naïef. Het wegnemen van regeldruk is minder makkelijk dan gedacht.’
Mol heeft zijn stempel gedrukt op een open bestuurscultuur, vindt hij. Maar ook daar zijn grenzen. ‘Vooral omdat je niet altijd open kunt zijn. Als er meerdere partijen om tafel zitten – bijvoorbeeld de gemeente en de provincie bij het bespreken van de rondweg – dan kun je niet alles direct naar buiten brengen. Ik vind wel dat ik altijd benaderbaar ben geweest; voor onze leerstoelgroepen, researchteams, staf en studenten. Alles kon besproken worden. Als we een beslissingen moesten nemen, zijn we eerst met alle betrokkenen in gesprek gegaan en hebben discussies gevoerd.
Pas daarna namen we in het bestuur een besluit. Een mooi voorbeeld vind ik het nieuwe rooster, nu alweer een paar jaar geleden. Dat hebben wij er niet doorgedrukt. Of onlangs het opheffen van meerdere hertentamens per collegejaar. Dat was een typisch Wagenings fenomeen. Fijn voor studenten, maar het gaf docenten veel stress. Studenten, staf en de raad van bestuur zijn er samen uitgekomen en is er nu nog maar één herkansing per vak.’
Langzaam bijsturen
Mol benadrukt dat hij altijd iedereen meeneemt in beslissingen. ‘Ik wil niemand voor het blok zetten.’ Dat komt voort uit een onaangename verrassing die hij zelf meemaakte, eind jaren negentig in Wageningen, vertelt hij. ‘Ik was wetenschapper Milieubeleid bij WUR en het bestuur zei tijdens een bezuinigingsoperatie tegen de mensen in de zaal welke vakgroepen opgeheven werden. Dat heeft veel negativiteit gebracht. Niet alleen in die groepen, maar in heel de organisatie. Ik nam mij voor: als je stuurt, doe het geleidelijk en neem mensen mee. Dat heb ik gedaan. Langzaam bijsturen.’
Dat deed hij ook voor het tenure-tracksysteem waarover in zijn ambtsperiode veel discussie was. Het loopbaantraject voor wetenschappelijk talent leunde volgens critici te veel op kwantitatieve beoordelingscriteria, zoals hoge aantallen publicaties. Mol moest op zoek naar een beter systeem van erkennen en waarderen van de kwaliteiten van wetenschappers. ‘Wij maken het onze jonge wetenschappers niet makkelijk: het is hard werken en de kwaliteitseisen zijn streng. Ik hoor wel eens verhalen van buiten: ‘In Wageningen moet je niet beginnen, het duurt eeuwen voor je hoogleraar bent’. Maar ja, we zijn wel wereldspeler aan de top, dus ik vind dat je wat mag eisen. Maar: we hebben in de afgelopen jaren het traject wel flexibeler en diverser gemaakt; het gaat in Wageningen niet meer alleen om het aantal publicaties en onderzoeksvoorstellen dat je binnenhaalt, maar om de wetenschappelijke sprong vooruit in onderwijs, onderzoek en maatschappelijke impact.’
Financiën
Op een bankje voor Aurora, komt het gesprek op een ‘lastig dossier’. Een dossier waar hij wel aardig de vinger achter kreeg, vindt hij; de financiën. ‘In mijn beginperiode steeg het aantal studenten snel en de financiering bleef achter. Ik moest mij gaan bezighouden met de overgang van het landbouwministerie naar het onderwijsministerie, sectorplannen, de Van Rijn-middelen, starters- en stimuleringsbeurzen. Een deel van onze onderzoekfinanciering ging naar onderwijs, om dat draaiende te houden. Het was krap, er zat spanning op de financiering, en dat is alleen op te lossen als je meer geld krijgt. Maar onze instelling zit in een systeem waar de taartpunten verdeeld moeten worden met andere universiteiten.
4TU.Onderzoek
Behalve als rector neemt Mol ook afscheid als voorzitter van 4TU.Onderzoek; het consortium waarin hij samen met de rectoren van de andere drie TU’s actief was om onderzoeksamenwerkingen te stimuleren. Lees het interview bij 4TU, waarin Mol terugblikt op het 4TU-samenwerkingsverband maar ook vooruit kijkt naar de winst die er nog te behalen valt als het gaat om het versterken van de technologische wetenschappen.
Als de een meer krijgt, gaat het er bij een andere universiteit af. Daarom zijn we samen gaan optrekken naar het ministerie, om te zorgen dat de taart groter werd: dat is gelukt. En we zijn met de drie andere technische universiteiten samengegaan in de 4TU en daarmee hebben we meer financiering gekregen. De overgang van WU naar het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap leverde een betere financiële regeling op. Toen ik begon was er een begroting voor de universiteit van iets over de driehonderd miljoen, nu een half miljard. Ook voor Research hebben we er met veel lobbyen geld bijgekregen voor het zogenoemde KennisbasisOnderzoek en voor faciliteiten, hoewel het nog beter kan. Ik heb, kortom, veel aandacht besteed aan financiën. Achteraf gezien logisch, maar het was niet het eerste waaraan ik dacht toen ik als hoogleraar rector werd.’
Studenten
En studenten, heeft Mol die zien veranderen in negen jaar? ‘Ze zijn somberder geworden. Ze zijn enorm betrokken bij de wereld waarmee het niet heel goed gaat. Dat heeft z’n weerslag: sommigen kunnen moeilijk motivatie vinden, ze vragen zich af waarom ze nog studeren. Ook zie ik meer radicalisering, denk aan de actiegroepen die van zich laten horen bij de fossiele-brandstofdiscussie. Aan de andere kant eisen studenten steeds meer van zichzelf. Ze zijn ambitieus en vinden relativeren moeilijk. Vroeger zei ik bijvoorbeeld tijdens de introductiedagen: ‘Ga ervoor, doe zoveel je kan, maak alles mee en probeer te excelleren’. Dat zeg ik niet meer. ‘Doe zoveel je kan’, zeg ik nu. ‘Geniet van je studententijd en wees je bewust van wat je wel en niet wil.’