Financiering universitair onderzoek
Bedrijven financieren weinig universitair onderzoek in Wageningen. Dat blijkt uit intern onderzoek van Wageningen University & Research (WUR), waarin de financiering van het Wageningse promotieonderzoek uit 2020 en 2021 werd uitgeplozen. Slechts 18 van de 577 promotietrajecten werden door bedrijven betaald.
Analyse huidige situatie
Geregeld poneren actiegroepen en journalisten dat de invloed van het bedrijfsleven op Wageningen University groot is en dat er een toenemende verstrengeling van academische en zakelijke belangen plaatsvindt op de Wageningse campus. De cijfers wijzen in een omgekeerde richting; bedrijven bekostigen steeds minder promotieonderzoek in Wageningen.
Wageningen University publiceerde de afgelopen twee jaar 577 proefschriften, waarin de promovendi verplicht de financiers van hun onderzoek moeten vermelden. Het promotieonderzoek vormt het leeuwendeel van de wetenschappelijke productie van de universiteit. De belangrijkste financiers van dat onderzoek zijn niet private bedrijven, maar publieke financiers als NWO, de EU en Nuffic.
Eerste geldstroom
Bij de financiering van onderzoek maken de Nederlandse universiteiten onderscheid tussen de eerste, tweede en derde geldstroom. De eerste geldstroom is de onderzoekfinanciering van de universiteit zelf, doorgaans de leerstoelgroep. Van de 577 proefschriften werden 68 (11,8%) door de Wageningse leerstoelgroepen zelf betaald.
Tweede geldstroom
De tweede geldstroom zijn de subsidies van de onderzoekfinanciers NWO en KNAW. Die fondsen, die door de overheid worden bekostigd, financieren 132 (22,9%) promoties. Vooral NWO levert veel onderzoeksgeld. Maar het leeuwendeel van het universitair onderzoekgeld (de resterende 65,3%) komt van de derde geldstroom, een verzameling van uiteenlopende externe financiers.
Derde geldstroom
De derde geldstroom is het geld dat binnenkomt via onderzoeksprojecten en beurzen. De belangrijkste onderzoekfinanciers zijn publieke financiers zoals de Europese Unie, Nuffic (die met name onderzoek in ontwikkelingslanden financiert), buitenlandse partneruniversiteiten en buitenlandse overheidsinstellingen en beurzenprogramma’s. Van alle promotieonderzoek wordt 37,6% op die manier betaald. Daarnaast wordt 12,1% van het onderzoek betaald door non-profitorganisaties. Daaronder vallen beurzenprogramma’s van stichtingen. Verder wordt een klein deel betaald door een combinatie van publieke financiers en door zogenaamde ‘zelfbetalers’: de promovendus zelf.
Publiek-privaat onderzoek
Dan zijn er twee categorieën waarbij bedrijven een rol spelen. Ten eerste is er het publiek-private onderzoek, waarbij een publieke financier (vaak de overheid) en een bedrijf samen de kosten betalen. Dat gebeurt met name in organisaties als het Top Institute Food and Nutrition (TIFN), het waterkennisinstituut Wetsus en het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI), onderdeel van de topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. In deze organisaties worden gezamenlijke onderzoeksplannen van overheid, bedrijven en kennisinstellingen geformuleerd en bekostigd. 34 promotietrajecten werden op die manier betaald.
Meerdere bedrijven stemmen op deze manier publiek-privaat onderzoek af, waaronder veredelingsbedrijven als Nunhems en Beo Zaden, Heineken, Shell, Danone, Avebe, Nutreco en AkzoNobel.
Privaat onderzoek
En tot slot zijn er dan nog 18 promotietrajecten die privaat zijn bekostigd. Tot de financiers van dat onderzoek behoren uiteenlopende bedrijven, zoals waterbedrijf Vitens, chocoladebedrijf Ferrero, Coppens Diervoeding, ingenieursbureau BlueTech Research, machinebouwer Vencomatic, Trouw Nutrition (diervoeding), Firmetech (bedrijf in geur- en smaakstoffen) en Bayer Crop Science. Unilever financierde drie promotietrajecten.
Vrijwel alle promoties zijn publiek toegankelijk, maar sommige zijn tijdelijk afgeschermd; het onderzoek is pas na een bepaalde datum in te zien. Van de proefschriften uit 2021 is een tiental afgeschermd. Waarom? Doorgaans is een artikel uit het proefschrift ten tijde van de promotieplechtigheid nog niet gepubliceerd in het beoogde wetenschappelijke tijdschrift. Om de wetenschappelijke uitgevers niet de ‘primeur’ te ontnemen, is het proefschrift dan online niet toegankelijk voor een periode van 6 maanden of een jaar.
Kanttekeningen
Het onderzoek kent twee kanttekeningen. Ten eerste: publieke onderzoekfinanciers als NWO en de EU stellen vaak de eis dat bedrijven aan het onderzoeksprogramma deelnemen (zie lijst van bedrijven, rechterkolom) om ervoor te zorgen dat de opgedane kennis wordt toegepast in de praktijk. De deelnemende bedrijven betalen dan een deel van de onderzoekskosten. Dat is doorgaans een klein deel van de onderzoekskosten, tussen de 10% en 25%. Soms in die bijdrage in geld, soms in kind (medewerker bedrijf brengt kennis in). Die bijdrage van bedrijven is niet altijd zichtbaar in de verantwoording van de financiering van het promotieonderzoek.
Ten tweede: het promotieonderzoek vormt de hoofdmoot van het universitair onderzoek in Wageningen, maar niet alles. Ook universitaire docenten en postdocs voeren extern gefinancierd onderzoek uit. Daarvan is geen overzicht, maar de financiering van docenten en postdocs wijkt niet sterk af van die van de promovendi, zegt Wouter Hendriks, de Wageningse Dean of Research.
Afname financiering bedrijfsleven
Acht jaar geleden onderzocht Resource, het magazine voor studenten en medewerkers van WUR, de financiering van het Wageningse promotieonderzoek door bedrijven ook. Toen, in 2014, was het aantal promoties (287) ongeveer even groot als nu. En ook toen al werd het leeuwendeel van de promoties uit de derde geldstroom betaald: 69%.
In 2014 financierde de universiteit zelf 43 promoties (15%) en NWO financierde toen 46 promoties (16%) via de tweede geldstroom. Eerste conclusie: het aandeel eerstegeldstroom-aio’s van de universiteit is de afgelopen jaren gedaald en het aandeel NWO-promovendi is de afgelopen jaren gestegen.
Wat ook blijkt is dat het aandeel bedrijfsleven in het promotieonderzoek fors is afgenomen. In 2014 betaalden bedrijven nog in 15 gevallen het promotieonderzoek (5,2%), in 2020 en 2021 18 keer (3,1%). Verder daalde het percentage publiek-private promotietrajecten.
Zeven jaar geleden schreef Resource dat het hoge percentage externe financiering in het Wageningse promotieonderzoek ‘koren op de molen is van actiegroepen en journalisten die menen dat bedrijven tegenwoordig een derde deel van het onderzoeksbudget betalen en dat er sprake is van een grootschalige verstrengeling van academische en zakelijke belangen. Die nauwe banden worden echter niet zichtbaar in de machinekamer van de Wageningse onderzoekfabriek. Ofwel: bij het promotieonderzoek, want daar concentreert de externe financiering van de universiteit zich.’
De afgelopen jaren kwamen actiegroepen en journalisten herhaaldelijk met aantijgingen dat de invloed van het bedrijfsleven op Wageningen University groeide met de komst van kennisintensieve bedrijven als FrieslandCampina en Unilever op de campus. Ook de benoeming van bestuursvoorzitter Louise O. Fresco van WUR tot commissaris bij biotechbedrijf Syngenta zou leiden tot meer invloed van het bedrijfsleven op de koers van WUR, suggereerden deze groepen.
In werkelijkheid nam de financiering door bedrijven van universitair onderzoek in Wageningen de afgelopen jaren af. Ook is de vermeende invloed van Syngenta niet terug te vinden in de lijst van Wageningse onderzoekfinanciers. Syngenta wordt de afgelopen twee jaar 1 keer genoemd als medefinancier van promotieonderzoek, als een van 7 veredelingsbedrijven die een publiek-privaat project van de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen mede bekostigden.
Financiering buitengewone hoogleraren
Overigens: externe partners van WUR financieren ook buitengewone leerstoelen van Wageningen University. In totaal zijn er momenteel 56 extern gefinancierde leerstoelen, waarbij de buitengewoon hoogleraar doorgaans 1 dag in de week aan WU verbonden is. Wie financieren die buitengewone hoogleraren?
Bij de benoeming van deze hoogleraren gaat de universiteit niet over één nacht ijs. Volgens de richtlijnen voor het (her)benoemen van hoogleraren van Wageningen University wordt de buitengewone leerstoel voorgesteld door de leerstoelhouder waar de buitengewoon hoogleraar kan worden ondergebracht. Daarna adviseert het college voor promoties de rector magnificus over de aanvraag. Als die positief is, stelt de directeur van de betrokken kenniseenheid een commissie in die toetst of de betreffende leerstoel bijdraagt aan de doelstellingen van de universiteit. De eventuele benoeming is voor een periode van 5 jaar.
De bevindingen uit het onderzoek sluiten aan bij financiële gegevens van
Wageningen University. De universiteit behaalde in 2020 een omzet van 405
miljoen euro. De inkomsten kwamen van:
- overheid: 297 miljoen (73%)
- collegegelden: 39 miljoen
- contractonderzoek overheden: 23 miljoen
- bedrijfsleven: 14 miljoen (3,5%)
- verkoop (bijvoorbeeld verhuur en cursussen): 31 miljoen
Ook hieruit blijkt de geringe financiering door bedrijven van het universitair
onderzoek.
Wie financiert Wageningen Research? Dat lezen we later in deel 2.