Wageningen World

Met de buurman de kringloop sluiten

Veel veehouders en akkerbouwers werken van oudsher samen via grondruil. Dat kan goed uitpakken voor natuur en milieu, vertellen vier boeren die deelnemen aan onderzoek naar hun bedrijfssystemen. Maar de resultaten zijn lastig vast te leggen. Ze willen graag toe naar doelsturing: per bedrijf worden milieudoelen vastgesteld, waarbij zij zelf bedenken hoe ze die gaan halen.

Giske Warringa uit het Drentse Nooitgedacht heeft een kaart van de Nederlandse landbouwgronden gemaakt. En die wil ze graag laten zien, aan de keukentafel van het melkveebedrijf van haar en man Gert-Jan. Op de kaart is de landbouwgrond in Nederland ingedeeld in twee categorieën: grond die wordt geruild tussen boeren en niet-geruilde grond. Daaruit blijkt dat 37 procent van de landbouwgrond geruild wordt. In Drenthe is dat zelfs meer dan de helft van de grond. Dat ruilen is een van de manieren waarop boeren samenwerken. ‘Maar er wordt bijna geen onderzoek gedaan naar gemengd grondgebruik’, zegt de in Wageningen opgeleide Warringa (Dierwetenschappen 2007) teleurgesteld.

Warringa coördineert in Drenthe het project ‘Pilots samenwerking Akkerbouw en Veehouderij in vijf Experimenteergebieden kringlooplandbouw’ (PAVEx). Dit project van Wageningen University & Research (WUR) komt voort uit het beleid van minister Carola Schouten, vier landbouwministers geleden, en heeft tot doel bij te dragen aan het sluiten van kringlopen in de landbouw. Dat moet leiden tot minder verlies van nutriënten, onder meer stikstof, en minder uitstoot van broeikasgassen. In het project wordt geanalyseerd hoe akkerbouwers en veehouders samenwerken. WUR beschrijft de samenwerkende bedrijfssystemen en analyseert welke voordelen dat oplevert bij het behalen van de door het ministerie vastgestelde landelijke milieudoelen, zoals verlaging van de ammoniak-, nitraat- en broeikasgasemissies, en hoe die milieuvoordelen zijn te onderbouwen.

Zes pilots: Ecolana in Holwerd, Drenthe in Emmen, Flevoland in Dronten, Twente-Twickel in Bentelo, Achterhoek in Hengelo en de Peel in Odiliapeel
Zes pilots: Ecolana in Holwerd, Drenthe in Emmen, Flevoland in Dronten, Twente-Twickel in Bentelo, Achterhoek in Hengelo en de Peel in Odiliapeel

‘PAVEx wil duidelijk maken hoe veehouders en akkerbouwers samenwerken, zodat de wetenschap en de overheid dat gaan snappen’, zegt boerin Geertje Enting uit het naburige Anderen, die samenwerkt met Warringa. En daarbij komt gronduitruil veel vaker voor dan beleidsmakers en onderzoekers denken, stelt zij. ‘Het sectorale denken, waarbij akkerbouw en veehouderij gescheiden werelden zijn, zit nu ingebakken in het beleid. Wij pleiten voor een landbouwbeleid dat uitgaat van de bodem. Zo boeren we hier al jaren!’ Enting runt met haar man Albert-Jan nog een van de weinige gemengde bedrijven in Nederland. Ze hebben 140 stuks melkvee en een akkerbouwtak met zetmeelaardappelen, voederbieten en krachtvoer voor het eigen melkvee. Daarnaast ruilen ze grond met een akkerbouwer die pootaardappelen op hun land verbouwt, in ruil voor percelen met jong grasland. Ook hebben ze een afspraak met een boer uit het dorp die mais voor hen verbouwt en hun mest gebruikt op zijn gewassen, waar zij dan weer het stro van afnemen. ‘Dit is heel normaal, hier zijn we mee opgegroeid.’

Mest voor veevoer

Vroeger zaten er veel gemengde bedrijven in Drenthe. De veehouderij-tak leverde mest aan de akkerbouw-tak, in ruil voor veevoer. Door de specialisatie zijn gemengde bedrijven inmiddels ver in de minderheid, maar de samenwerking tussen veehouder en akkerbouwer is gebleven in deze regio. Ook de Warringa’s in Nooitgedacht ruilen grond. Ze hebben een melkveebedrijf met 160 koeien en 120 hectare grond en werken vooral samen met hun buurman, akkerbouwer Tienus Berkepies. Die verbouwt op zo’n 170 hectare grond vooral pootaardappelen, maar ook voederbieten, graan en uien.

Melkveehouder Giske Warringa coördineert in het Drentse Nooitgedacht het Wageningse onderzoeksproject naar samenwerking tussen akkerbouwers en veehouders. 'Wij zeiden: kom maar onderzoek doen bij ons en wellicht leren wij van de vier andere PAVEx-gebieden (foto: Jaspar Moulijn)
Melkveehouder Giske Warringa coördineert in het Drentse Nooitgedacht het Wageningse onderzoeksproject naar samenwerking tussen akkerbouwers en veehouders. 'Wij zeiden: kom maar onderzoek doen bij ons en wellicht leren wij van de vier andere PAVEx-gebieden (foto: Jaspar Moulijn)

De Warringa’s verbouwen zelf ook gewassen: mais, voederbieten – ‘maar dat laten we door de buurman doen, want die heeft daar verstand van’ – en gerst-erwtenmengsels. ‘Tachtig procent van ons veevoer verbouwen we zelf.’ De samenwerking tussen Warringa en Berkepies draait om gewasrotatie, het jaarlijks afwisselen van het geteelde gewas op een bepaald stuk land. Door grond te ruilen met de veehouder kan de akkerbouwer in opeenvolgende jaren dezelfde hoeveelheid pootgoed blijven verbouwen, en doordat hij teelt op nieuwe grond heeft hij minder last van ziekteverwekkers.

Ook gras wordt in rotatie geteeld op ruilgrond. Het is voer voor het vee, en dient als rustgewas voor de akkerbouwer. Door vier jaar gras af te wisselen met bijvoorbeeld een jaar aardappels, kan de veehouder elke vijf jaar nieuw kruidenrijk grasland inzaaien, waardoor hij geen last meer heeft van oprukkend onkruid, waartegen hij dan geen herbiciden hoeft te spuiten. ‘Bovendien bouwt de veehouder met dierlijke mest organische stof op in de bodem, met nutriënten die de akkerbouwer daarna benut’, zegt Warringa. Elke winter zitten ze om tafel met Berkepies om een nieuw gezamenlijk bouwplan te maken waar beide partijen beter van worden.

CO2-premie

Warringa levert de melk aan FrieslandCampina en die geeft sinds dit jaar een CO2-premie voor duurzaam boeren. ‘Daar scoren wij supergoed, terwijl we helemaal niet bezig zijn met CO2. We willen zoveel mogelijk zelfvoorzienend worden en in regionale kringlopen opereren. Daarom kopen we bijvoorbeeld ook afgekeurde brouwgerst uit de omgeving aan als veevoer. Dit scheelt in de aankoop van krachtvoer en dat houdt onze CO2-score laag.’

Warringa denkt dat ze best duurzaam boert, maar is blij met het PAVEx-onderzoek. ‘Wat wij willen laten zien is: akkerbouwers op zandgrond hebben gras nodig als rustgewas, omdat grasland organische stof vastlegt en de bodemvruchtbaarheid vergroot. Dat kunnen ze realiseren door de grond tijdelijk in te zaaien met gras en te laten begrazen door een veehouder uit de buurt. Bijkomend voordeel: met meer organische stof houd je meer water vast in de bodem. En door deze gewasrotatie toe te passen hebben we minder last van ziekten en plagen. Als wij alleen blijvend grasland zouden hebben en de buurman alleen gewassen verbouwt op zijn areaal, dan moeten we beiden meer spuiten. Dus wij hebben gezegd: kom maar onderzoek doen bij ons en wellicht leren wij van de vier andere PAVEx-gebieden hoe het nog duurzamer kan.’

Groente telen

Het PAVEx-onderzoek naar de samenwerking tussen veehouderij en akkerbouw loopt in vijf experimenteergebieden: Noord-Nederland, Flevoland, Twente, Achterhoek en De Peel. In de Brabantse Peel is de coördinatie in handen van alumnus Ronald Luijkx , (Veeteelt, 1987), innovatiemanager bij De Agro Proeftuin Noordoost-Brabant. Ook dit gebied kent veel grondruil, zegt hij, want het gebied kenmerkt zich door een mix van melkvee- en varkenshouders, akkerbouwers en groentetelers. Met name de groentetelers zijn erg gespecialiseerd en hebben wisselende percelen nodig om aan de supermarkten te kunnen leveren. Ze ruilen dus grond met veehouders en akkerbouwers. ‘Ik ken bijna niemand die geen grond ruilt.’

Grond ruilen is ook nodig om de uitdagingen in Noordoost-Brabant het hoofd te bieden, zegt Luijkx. ‘Er is veel mest in het gebied, de meeste boeren zitten op uitspoelingsgevoelige zandgrond en we halen de nitraatnormen voor grondwater nog niet. Akkerbouwers hebben veel gewasrotatie nodig om de ziektedruk in bijvoorbeeld de aardappels te beperken en kunnen bovendien de waterkwaliteit verbeteren door de intensieve teelten af te wisselen met extensieve teelten zoals gras, waarop naburige veehouders dan hun vee kunnen laten grazen.’

Enkele deelnemende boeren in het project zijn vanaf 2021 op hun akkers en weilanden gaan meten hoeveel nitraat aan het eind van het groeiseizoen nog in de bodem zit en potentieel wegsijpelt naar het grondwater. Nitraat in de bodem is een goede indicator voor de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, stelt Luijkx. ‘We doen nu metingen bij akkerbouwer Bart Peters en melkveehouder Harm Wientjes op alle percelen. Zij hebben samen zo’n 200 hectare grond met steeds verschillende gewassen en kunnen de nitraatconcentratie nu koppelen aan het landbouwkundig gebruik in de afgelopen jaren.’ Zo weet akkerbouwer Peters in Sint Anthonis (100 hectare frietaardappelen, mais, suikerbieten en uien) inmiddels hoeveel nitraat er in het najaar nog in de bodem zit. Wat blijkt: over het gehele bedrijf zit hij onder de milieugrens. Maar de situatie per perceel en teelt verschilt.

Op een perceel met aardappels en groente komt de waarde meestal hoger uit dan de grenswaarde, op een perceel met bieten veel lager. Peters merkt dat hij de nitraatwaarde ook kan sturen met zijn bemestingsplan en met vanggewassen die nitraat vastleggen. Bij dat bemestingsplan werkt hij met mest van Wientjes, Wagenings alumnus (Agrotechnologie 2006) uit het naburige Oploo. Wientjes heeft met zijn broer een intensief melkveebedrijf: 300 koeien op 100 hectare. Ze werken samen met drie akkerbouwers in de omgeving, waaronder Peters. Die krijgt mest en levert veevoer, met name mais. Ze hebben een gezamenlijk bouwplan met een vijfjaarlijkse cyclus van gras, aardappelen, bieten en twee keer mais. Met die cyclus zorgen de boeren voor de laagste uitspoeling van nutriënten, zegt Wientjes. Net als Peters meet hij het nitraat en de fosfaatopbouw in de bodem.

Melkveehouder Harm Wientjes in Oploo werkt samen met drie akkerbouwers uit de omgeving. (foto: Marcel van den Bergh)
Melkveehouder Harm Wientjes in Oploo werkt samen met drie akkerbouwers uit de omgeving. (foto: Marcel van den Bergh)

Methaanuitstoot

Het pronkstuk van Wientjes is de mestverwerkingsinstallatie op het erf. Een mestschuif verwijdert de mest snel uit de stal, zodat er weinig ammoniak ontsnapt. De mest gaat naar een vergister, die er biogas uit haalt, en het restant gaat naar een mestscheider. De dikke fractie, met veel fosfaat, wordt hergebruikt op het bedrijf of elders afgezet. De dunne fractie gaat naar een ‘stripper’, een apparaat dat ammoniak vastlegt in de vorm van ammoniumsulfaat, een doorzichtige vloeistof die dienst kan doen als kunstmestvervanger. Wat overblijft is een effluent met veel kali en weinig stikstof. Dit drietrapsproces zorgt voor 20 procent minder methaanuitstoot en 70 procent minder ammoniak op het bedrijf, zegt Wientjes op basis van Wagenings onderzoek.

Wientjes levert de kunstmestvervanger en het effluent uit eigen mest aan Peters en die heeft in het kader van het PAVEx-project gekeken hoe de akkerbouwgewassen op deze mest groeien. Antwoord: minstens net zo goed als op kunstmest. Een belangrijk voordeel: bij deze meststoffen ontstaan minder ammoniakemissies bij het uitrijden. Wientjes meet ook de ammoniakconcentratie in de stal. ‘Zo krijg ik gevoel hoe ik de verliezen verder omlaag kan brengen, bijvoorbeeld door de mest sneller af te voeren met de mestschuif.’

Doelsturing

Dergelijke kennis is nuttig, omdat in PAVEx ook wordt onderzocht of en hoe de samenwerkende kringloopboeren bijdragen aan de door het ministerie vastgestelde landelijke milieudoelen. Net als de andere PAVEx-deelnemers wil Wientjes graag naar zogeheten doelsturing, waarbij per bedrijf wordt bepaald hoeveel de boer maximaal aan ammoniak, broeikasgassen en nitraat mag uitstoten. De boeren bedenken daarbij zelf hoe ze die milieudoelen gaan halen. Momenteel hebben ze soms last van knellende landelijke regels. Zo schrijft de overheid voor dat akkerbouwers voor 1 oktober hun gewassen rooien, zodat ze daarna zogeheten vanggewassen kunnen zaaien die stikstof in de bodem vastleggen.

Deze maatregel sluit niet goed aan bij de boerenpraktijk, zegt Bart Peters. Eind september zijn de aardappels nog niet goed afgerijpt en dat is nodig om die goed te kunnen bewaren. Daarom rooien de boeren pas na 1 oktober en nemen ze voor lief dat ze het jaar erop minder mest mogen gebruiken. Omdat dergelijke maatregelen hun landbouwpraktijk in de weg zitten, willen de PAVEx-boeren graag toe naar doelsturing. Wientjes: ‘Doelsturing stimuleert extra om de milieudoelen te halen.’ In Drenthe zeggen Warringa en Enting hetzelfde: Geef ons milieudoelen! Ze willen zelf bepalen hoe ze de emissies van ammoniak, nitraat en broeikasgassen tot het gewenste doel verlagen, passend bij hun bedrijfsvoering. En de boeren hebben nog een wens. Bij de ontwikkeling van doelsturing en bijbehorende kritische prestatieindicatoren (KPI’s, zie kader) worden de prestaties per bedrijf beoordeeld, zegt Warringa. ‘Wij willen ook graag prestatie-indicatoren die rekening houden met regionale kringlopen en grondruil. KPI’s moeten volgens ons beginnen op perceelniveau en van daaruit optellen naar bedrijfsniveau.’

KPI's voor doelsturing

Wageningen Uiniversity & Research, Louis Bolk Instituut en adviesbureau Boerenverstand werken aan een landelijke systematiek van kritische prestatie-indicatoren (KPI’s) om duurzaamheid op het boerenerf te bepalen en te belonen. In de ‘KPI-kernset voor duurzame landbouw’ beschrijven ze 13 indicatoren voor melkveehouderij en akkerbouw. De KPI’s moeten een rol gaan spelen in ‘doelsturing’. De landbouwsector wil van middelvoorschriften, waarbij de overheid specifieke technieken of methoden voorschrijft om milieudoelen te halen, naar doelvoorschriften, waarbij het doel of de milieunorm vastligt en de boeren keuzevrijheid hebben over hoe ze die halen. Omdat het bij de milieu-opgaven om wettelijke doelen gaat, moeten de doelvoorschriften meetbaar, handhaafbaar en zo nodig afrekenbaar zijn voor toezichthoudende instanties.

Rijk bodemleven

Zo heeft veehouder Warringa door de samenwerking met akkerbouwer Berkepies relatief weinig permanent grasland, terwijl dat grastype door Friesland Campina en Staatsbosbeheer hoog gewaardeerd wordt vanwege een rijk bodemleven en veel organische stof. Tijdelijk grasland heeft andere voordelen, zoals minder gebruik van bestrijdingsmiddelen en veel kruiden die insecten aantrekken, stelt Warringa, maar die voordelen zie je pas goed als je naar de gewasrotatie op perceelniveau kijkt. Wageningen onderzoekt op dit moment hoe gewasrotatie meegenomen kan worden in de Kritische Prestatie Indicatoren.

Binnen het PAVEx-project wordt ook bekeken hoe de boeren met metingen en gegevens kunnen laten zien dat ze aan de doelen voldoen. ‘We hebben onafhankelijke metingen en berekeningen nodig, als basis voor een goede juridische borging van de resultaten', zegt Ronald Luijkx. 'We hebben de afgelopen jaren geleerd dat we metingen nodig hebben op perceelniveau. Dat geeft niet alleen inzichten voor verbeteringen in de teeltaanpak, we kunnen daarmee ook de resultaten aantonen bij de overheden en de aanpak bij de rechter overeind houden.’ ‘Je moet als boer bijna gestudeerd hebben om de milieuproblemen op te lossen’, grapt ingenieur Wientjes. ‘Maar als de overheid doelen per bedrijf gaat stellen, dan komen er studieclubs en gaan de boeren bij de buren langs: hoe doe jij dat?’

Kennis aandragen

Daarbij draagt Wageningen nuttige kennis aan, vindt Luijkx. ‘In onze regio speelt de proefboerderij van WUR in Vredepeel een belangrijke rol. Daar zit heel veel basiskennis over de verschillende teelten en dat hebben de boeren heel snel door.’ In Drenthe krijgt Warringa ondersteuning van Brenda Timmerman-Pals, boerin en projectleider Boerderij van de Toekomst van WUR in de Veenkoloniën. Rianne van Zandbrink, onderzoeker en projectondersteuner PAVEx in Wageningen, denkt dat het project werkt omdat de leervragen van de deelnemende boeren centraal staan. ‘De boeren, onderzoekers en beleidsmakers gaan echt met elkaar in gesprek over wat ze van elkaar willen weten. Ik zie dat boeren een collectieve vindingrijkheid hebben om slim samen te werken om bijvoorbeeld hun bestrijdingsmiddelen en krachtvoer te verminderen, en gemotiveerd raken van doelsturing.’