Klimaatverandering geeft verschuivingen insectenplagen

Klimaatverandering geeft verschuivingen insectenplagen

Door het warmer worden van het klimaat hebben we in toenemende mate te maken met nieuwe soorten die zich vanuit het zuiden van Europa noordwaarts verplaatsen.

Ook door de globalisering, door een enorm toegenomen wereldhandel, kunnen zich steeds meer insectensoorten in onze streken vestigen, vaak geholpen door de veranderde klimaatsomstandigheden.

Effecten klimaatverandering op insectenplagen

Bij klimaatverandering worden voor onze streken drogere zomers voorspeld. Daardoor kan vochtstress bij bomen ontstaan, die daardoor gevoeliger worden voor secundaire ziekten en plagen. Er kan dan sterfte ontstaan door de aantastingen van bastkevers en prachtkevers.

    Lees meer

    Verder is het klimaat belangrijk bij het afstemmen van het uitkomen van insecteneitjes en het uitlopen van het blad. In Engeland (Surrey) lopen de eiken maar liefst 4 weken eerder uit dan 50 jaar geleden; www.knmi.nl. In nederland lopen de eiken sinds 1988,  twee weken eerder uit dan in de 25 jaar daarvoor; www.natuurkalender.nl Dat betekent dat de insecten ook eerder actief moeten worden. Dat luistert vrij nauw, want relatief eerder uitkomen van eitjes leidt tot verhongering van de rupsjes. Het relatief later uitkomen van eitjes leidt eveneens tot sterfte omdat het oudere blad te stug is geworden. Het lijkt erop dat ei-overwinteraars, zoals de kleine wintervlinder, zich goed aan deze veranderingen kunnen aanpassen. Uit het voorgaande blijkt dat klimaatverandering een belangrijke impact kan hebben op de ontwikkeling van insectenpopulaties - de volgende effecten kunnen optreden:

    • Verdwijnen van sommige inheemse plaaginsecten;
    • Verheviging van andere inheemse plaaginsecten;
    • Droogtestress maakt bomen gevoelig voor secundaire ziekten en plagen;
    • Zuid-Europese soorten verschuiven naar onze streken;
    • Bepaalde invasieve exoten hebben tegenwoordig wellicht meer kans van slagen omdat het klimaat bij ons inmiddels gunstiger is geworden.

    Verschuivingen van plagen

    Veel insectenplagen zijn in principe een natuurlijk fenomeen. Bij gunstige weersomstandigheden, een goede voedselkwaliteit en lage aantallen natuurlijke vijanden, hebben bepaalde insectensoorten de mogelijkheid om snel in aantal toe te nemen. Sommige plaaginsecten komen jarenlang in lage aantallen voor, om plotseling, gedurende enkele jaren, grote dichtheden te bereiken. Veranderingen in beheer en klimaat hebben een grote en onvoorspelbare impact.

    Lees meer

    Invasies van zuidelijke soorten

    Insectenplagen komen en gaan, maar de laatste jaren lijken er merkwaardige verschuivingen op te treden. Een voorbeeld hiervan is de Roodzwarte dennencicade Haematoloma dorsatum. Dit insect kwam oorspronkelijk alleen voor in het Mediterrane gebied maar is langzaam naar het noorden opgeschoven. Sinds medio jaren tachtig heeft deze soort regelmatig een massale verbruining (bandnecrose) van dennennaalden veroorzaakt in dennenbossen op de Veluwe en Noord-Brabant. Een ander voorbeeld is de Eikenprocessierups die thuishoort in Centraal en Zuid-Europa. Sinds de eerste aantastingen in 1991 lijkt deze soort helemaal in Nederland te zijn ingeburgerd (zie elders op deze site). We volgen dit soort ontwikkelingen sinds 1946 met een jaarlijkse monitoring met een netwerk van vrijwillige waarnemers, waarbij plaaginsecten op bomen in bossen, landschappelijke beplantingen en stedelijk groen worden geregistreerd.

    Verschuivingen bij inheemse plaaginsecten

    Ook bij inheemse plagen zijn veranderingen waar te nemen. Uit de onderstaande grafieken is bij de Dennenbladwesp Diprion pini een negatieve trend waar te nemen terwijl de Kleine wintervlinder Operophtera brumata een tegengestelde positieve trend laat zien (bron: Wageningen Environmental Research).

    diprion pini.jpg
    operophtera brumata.jpg

    Insecten als indicatoren voor milieuveranderingen

    Door hun koudbloedigheid reageren insecten snel op klimaatverandering en breiden zij hun verspreidingsgebied uit naar het noorden en westen. Daarnaast reageren insecten ook op veranderingen in het bosbeheer en bossamenstelling. Stressfactoren zoals verdroging, vernatting en vermesting beïnvloeden de vitaliteit van bomen en daarmee de kwaliteit van het voedsel zoals bladeren, naalden en bast. Plaaginsecten op bomen kunnen dus als milieu-indicatoren gebruikt worden, waarbij ze het voordeel hebben vaak opvallend aanwezig te zijn en dus gemakkelijk geregistreerd kunnen worden.

    Er is geconstateerd dat er sinds 1946 belangrijke verschuivingen in insectenplagen zijn opgetreden. Aan de ene kant zijn sommige 'ouderwetse' plagen totaal verdwenen, terwijl aan de andere kant nieuwe, soms exotische plagen opduiken. Dat betekent dat het Nederlandse landschap in de toekomst onvermijdelijk te maken zal krijgen met meer nieuwe plagen die een bepaalde impact op het bos en het bosbeheer zullen hebben. Het is dan voor lagere overheden en terreinbeheerders een goede zaak om de vinger aan de pols te houden.

    Onlangs is een uitgebreide analyse van de database gemaakt over verschuivingen in voorkomen van insecten in relatie tot klimaatverandering en over nieuwe invasieve exoten. Hiervan is een wetenschappelijk artikel verschenen. Uit deze analyse blijkt dat vele insectenpopulaties zijn verschoven door menselijke ingrepen zoals veranderingen in de samenstelling van bossen en het beheer. Daarnaast hebben we ten gevolge van klimaatverandering en de toegenomen wereldhandel te maken met nieuwe soorten afkomstig uit Zuid-Europa en met uitheemse soorten (exoten) die hier ongewild zijn geïntroduceerd en die bedreigend kunnen zijn voor biodiversiteit (dennenprachtkever), volksgezondheid (eikenprocessierups) of economie (Aziatische boktor).

    Tabel verschuivingen

    In de onderstaande tabel worden de belangrijkste plaaginsecten voor periodes van 5 jaar gegeven. Het betreft hier een compilatie van onze database. Hoe hoger de score (1-10), hoe vaker het insect is gemeld ten opzichte van andere soorten.

    Lees meer

    Het voordeel van een toptien-achtige benadering is, dat dit relatief onafhankelijk is van het aantal waarnemers en dat de minder belangrijke insecten buiten beschouwing worden gelaten. Hierbij moet bedacht worden dat er sinds 1946 totaal ca. 350 insectensoorten gemeld zijn en dat het bij een toptien benadering dus om het belangrijkste topje van de ijsberg gaat.

    Hierbij zijn enkele opvallende zaken te constateren. De soortensamenstelling van de plagen lijkt te veranderen. Zo is er geen enkele plaag die altijd aanwezig is. Verder zijn er maar heel weinig plagen met een periodiek verloop. De toptien van de plagen is de afgelopen halve eeuw veranderd. De belangrijkste plagen (minimaal twee maal in de top 10) in de beginjaren, zijn anders dan in de jaren zeventig en tachtig, en deze verschillen weer met de jaren van ná 1980. De soorten van de beginjaren zoals de Gewone dennenbladwesp, Douglaswolluis, Grote dennensnuitkever, Sparrenbladwesp, Lariksmot en Dennenscheerder leven allemaal op naaldhout. De soorten met een piek in de middenperiode zoals Elzenhaan, Groene sparrenluis, Groene eikenbladroller en Satijnvlinder leven op naald- of loofbomen. De soorten van de laatste periode zoals Grote iepenspintkever, Grote wintervlinder, Pruimenspinselmot, Eikenprocessierups en Eikenprachtkever, leven allemaal op loofbomen.

    Er lijkt een verschuiving van naaldhoutinsecten naar loofhoutinsecten plaats te vinden. Het aandeel loofbossen is de laatste toegenomen terwijl het aandeel naaldbos nauwelijks is verminderd. Het recentelijk massaal optreden van de warmteminnende en suggereert dan dat een warmer klimaat een rol speelt. Het is ook mogelijk dat loofhoutinsecten anders op omgevingsfactoren zoals klimaatverandering reageren dan naaldhoutinsecten.

    In de tabel zijn de insecten die voorkomen op naaldhout met een donkere kleur aangegeven en die van loofhout met een lichte kleur (Bron: Wageningen Environmental Research.
    In de tabel zijn de insecten die voorkomen op naaldhout met een donkere kleur aangegeven en die van loofhout met een lichte kleur (Bron: Wageningen Environmental Research.

    Overwinteringsstadium van belang?

    Klimaatverandering kan op een directe wijze op de ontwikkeling van insectenpopulaties inwerken. Het is bekend dat, om maar enkele soorten te noemen, de Eikenprachtkever, de Eikenprocessierups en de Koningsschildluis warmteminnende soorten zijn.

    Lees meer

    We zouden dus aan ieder insect het label wel/matig/niet warmteminnend kunnen toekennen om vervolgens te kijken of de warmteminnende soorten het de laatste 20 jaar beter doen. Maar dit zou geen objectief onderzoek zijn om te concluderen dat klimaatverandering een belangrijke rol speelt bij het optreden van plagen. We hebben gekozen voor een andere aanpak.

    We hebben uit onze database de 150 meest gemelde plaaginsecten geselecteerd en ingedeeld volgens een schema met hun basale ecologische overlevingsstrategieën. Uit onze analyse is gebleken dat insecten die overwinteren als ei, het de laatste decennia relatief beter doen dan soorten die overwinteren als larve, pop of adult. Dit is een sterke aanwijzing voor een effect van klimaatverandering. Onze winters zijn zachter en natter geworden. Zachte winters, met lange periodes van hogere temperaturen dan normaal, kunnen juist sterfte onder de overwinteraars opleveren.

    Door de relatief hoge omgevingstemperatuur wordt niet het gewenste lage niveau van de stofwisseling vastgehouden waardoor vetreserves verbruikt worden en de insecten verzwakken. Verder is het aannemelijk dat ziekteverwekkende schimmels en bacteriën in vochtige warme winters beter gedijen en de ademhalingsopeningen van de overwinterende insecten binnendringen. Daardoor kan meer sterfte bij de kwetsbare stadia van insecten (larven en adulten) dan bij de afgesloten weinig kwetsbare eitjes kan ontstaan.

    Daarnaast hebben veel insecten een koudeprikkel nodig om in het voorjaar actief te worden. Milde winters versterken dan het risico van ‘mismatch’ tussen het uitlopen van het blad en het actief worden van het insect. Dit kan mogelijk bijdragen aan een negatieve invloed op de overwinteringstadia larve, pop en adult en minder op het eistadium. Daarmee kunnen de populatiedichtheden van bepaalde insectensoorten kleiner of juist hoger worden.

    Bronnen