Project

Op zoek naar nieuwe hypoallergene mosselsoorten

Schaal- en schelpdierenallergie zijn minder bekende maar niet minder ernstige voedselallergieën.

Over mosselallergie zelf en de relatie met allergie voor andere schaal- en schelpdieren is nog maar weinig bekend. Reden te meer om de werking van mosselallergie nader te onderzoeken.  Mogelijk leidt dit uiteindelijk tot een nieuwe hypoallergene mosselsoort.

Naar schatting leiden er in de EU ruim een miljoen mensen aan mosselallergie. Vooral het eiwit tropomyosine geldt als het belangrijkste allergeen. Een mosselallergie kan leiden tot huidirritatie, ernstige misselijkheid, benauwdheid en mogelijk zelfs tot anafylactische verschijnselen die voor een acute hartstilstand zorgen.

Mosselallergie

Voor de klinische praktijk is het interessant om te onderzoeken of een mosselallergie op zichzelf staat of dat er overeenkomsten bestaan met allergie voor andere schaal- en schelpdieren. Bekend is al wel dat mensen met een mosselallergie vaak ook gevoelig zijn voor huisstofmijt en voor o.a. de kleine wijngaardslak.

Tropomyosine

De grootste ‘boosdoener’ bij een mosselallergie is het eiwit tropomyosine. Dat komt in het spierweefsel bij vrijwel alle dieren voor. Hoe meer tropomyosine genetisch op de menselijke variant lijkt, hoe minder allergeen de stof is. Met koeien en schapen is de verwantschap rond de 99 procent, met slakken 55 procent en bij mosselen is dit 51 procent.

Allergene mosselsoorten

De eerste stap in het onderzoek is het nagaan van welke allergenen mosselen bevatten, behalve tropomyosine. Vervolgens worden de verschillen tussen de mosselsoorten onder de loep genomen. In die soorten is tropomyosine voor 94 tot 100 procent identiek, en er zijn soorten die dit eiwit minder hebben dan andere. Dat biedt eventueel mogelijkheden voor het kweken van een minder allergene soort.

Kweekomstandigheden

De Leerstoelgroep Celbiologie en immunologie onderzoekt in samenwerking met IMARES welke invloed de ecologische omstandigheden hebben op de aanwezigheid van tropomyosine in de mossel. Ook wordt bekeken of er specifieke organen zijn die meer of minder tropomyosine bevatten. Deze kennis van kweekomstandigheden kan van nut zijn bij het opzetten van de bovengenoemde selectiemethoden.

ELISA-Methode

Het meten van de mate van allergeniciteit van mosselen in relatie tot de mens gebeurt met verschillende methoden. Bij de zogenoemde ELISA-methode (Enzyme-Linked Immunosorbent Assay) wordt op een plaat een eiwit vastgezet. Door daar bloed op aan te brengen, kan worden gemeten hoeveel IgE (speciale antistoffen betrokken bij de ontwikkeling van een allergie) het bloed bevat. Met behulp van een nieuwe biosensormethode kan de sterkte van de binding van de mossel-specifieke IgE antistoffen worden gemeten. Hoe sterker de binding, hoe meer allergische klachten er als gevolg van de herkenning zullen optreden.

Eiwitten

Om de allergeniciteit van bepaalde mosselen te testen, worden uit die mosselen een eiwit-extract gemaakt. Dat wordt eerst getest op muizen en later op bloed van mensen met een mosselallergie. Uit dit extract kunnen dan verschillende eiwitten, die verantwoordelijk zijn voor de allergie, worden gezuiverd en gekarakteriseerd. Deze eiwitten kunnen in de klinische diagnostiek worden toegepast om nieuwe mosselallergische patiënten op te sporen en te begeleiden op de effectiviteit van hun behandeling van de allergie.