Wageningen World
Meer ruimte voor vuur
Natuurbranden, van Australië tot Siberië, zijn elk jaar meer in het nieuws. Ook in Europa brandt de natuur steeds vaker. Hoe komt dat, en wat valt ertegen te doen? 'Liefst wil je het landschap open houden, en vrij van dood materiaal.’
Text: Nienke Beintema | Afbeeldingen: Vicki Smith/Getty Images
Steeds vaker is het raak. De eucalyptusbossen van Australië, de heide van Brabant, zelfs de toendra van Siberië brandt en blakert en smeult. Steeds meer CO2 gaat daarmee de lucht in, wat het broeikaseffect verergert, waardoor we nóg hetere en drogere zomers krijgen, en daardoor nog meer branden. Wat te doen? Meer investeren in brandbestrijding? Niet per se, stellen twee Wageningse experts. In plaats daarvan pleiten zij voor een heel andere aanpak, gericht op preventie en een ‘veerkrachtig landschap’.
De ene expert is Cathelijne Stoof, natuurbrandspecialist in Wageningen en projectleider van PyroLife, een internationaal trainingsprogramma in natuurbrandbeheer voor promovendi. De andere is Guido van der Werf, gespecialiseerd in de wisselwerking tussen natuurbranden en klimaat. Per 1 september 2023 startte hij in Wageningen als persoonlijk hoogleraar natuurbranden en koolstofcyclus.
‘Mensen zien brand altijd als iets slechts’, zegt Van der Werf, ‘terwijl vuur ook een heel nuttig onderdeel is van de natuurlijke cycli op aarde. Vuur ruimt dood materiaal op, het zorgt voor snelle recycling van de voedingsstoffen. Het maakt letterlijk en figuurlijk ruimte voor nieuw leven. In vroeger tijden maakten mensen daar gebruik van door het land periodiek te laten branden, maar dan kleinschalig en beheersbaar. Tegenwoordig weten mensen heel weinig van vuur. Er bestaan veel verkeerde ideeën.’
Stoof: ‘Ook doordat er een enorme bias is in de rapportage: de evacuatie van vakantiegangers op Rhodos was dagenlang in het nieuws, de natuurbrand in Algerije met 34 doden nauwelijks. Mensen zijn vaak verrast als ze horen dat de meeste branden in Afrika plaatsvinden. En op het nieuws zie je vaak alleen de vluchtende mensen en uitgebrande files. Maar nooit het herstel, het frisse groen, de bloemenzeeën. Die negatieve framing suggereert dat alle brand slecht is en gestopt moet worden. Voor het grotere verhaal is het juist belangrijk dat we vuur soms accepteren. Dat vraagt om een diversere blik op brand dan nu vaak getoond wordt.’
Hoeveel branden zijn er eigenlijk wereldwijd?
Van der Werf: ‘Jaarlijks gaat er wereldwijd naar schatting een gebied ter grootte van Australië in vlammen op. Maar je kunt branden op verschillende manieren kwantificeren. We kijken vaak naar verbrand oppervlak; dat komt voor meer dan 90 procent op het conto van graslandbranden in de tropen. Wereldwijd is het jaarlijks verbrande oppervlak aan het afnemen, met name doordat savannes worden omgezet in landbouwgrond. Maar bosbranden nemen op veel plekken toe. In Canada en Siberië zagen we de afgelopen tien jaar een verdubbeling in het aantal branden. En kijk je naar uitstoot, dan zijn bosbranden belangrijker dan savannebranden.’
Wat betekent dat voor het broeikaseffect?
Van der Werf: ‘Ik kijk op wereldschaal naar de rol van branden in de koolstofcyclus. Waar brandt het, wat gaat daarbij de lucht in? Dat kun je uitrekenen, als je weet om hoeveel biomassa het gaat. Branden zijn in principe CO2-neutraal; de uitstoot wordt gecompenseerd door aangroei. Maar als er meer branden komen, zoals in het hoge noorden, dragen die wel bij aan het versterkte broeikaseffect, waardoor je jaarlijks meer droogte en daardoor ook weer meer branden krijgt. En het gaat om véél CO2: de branden in Canada stootten dit jaar tien keer meer CO2 uit dan verkeer en industrie in Nederland.’
‘Maar het systeem is veel minder rechtlijnig dan je denkt. Bij brand ontstaat bijvoorbeeld ook veel fijnstof. Dat kan juist weer een koelende werking hebben, doordat het zonnestraling weerkaatst. En als er naaldbos verdwijnt in het hoge noorden, dan wordt het sneeuwlandschap witter, waardoor het in de lente meer zonnestraling weerkaatst. Wij proberen dat wereldwijde systeem zo goed mogelijk te begrijpen.’
Zijn er in Nederland tegenwoordig meer natuurbranden dan vroeger?
Stoof: ‘Nederland heeft vanaf 1924 geweldige statistieken bijgehouden. Vuur was de vijand van het houtgewas, dus schade aan het productiebos werd goed bijgehouden. Maar van branden in bijvoorbeeld heide was er een sterke onderrapportage. En na een aantal milde jaren is de statistiekverzameling in 1994 zelfs gestopt. Daarom ben ik in 2017 samen met een brandweercollega begonnen nieuwe statistieken samen te stellen. Goede data over branden is essentieel voor preventie en veiligheid, voor inzicht in effecten van klimaatverandering en ook voor onze Kyoto-verplichtingen.’
‘Tegenwoordig hebben we elk jaar tussen de 100 en 1100branden; gemiddeld zo’n 600, op in totaal zo’n 400hectare. Dat is in dezelfde ordegrootte als vroeger, maar je hebt pieken en dalen. En ik vermoed dat de impact wel steeds groter is geworden, omdat Nederland steeds dichter bevolkt is geraakt. We hebben bovendien steeds meer vitale infrastructuur.’
Jullie pleiten voor minder focus op brandbestrijding. Waarom?
Stoof: ‘We lopen aan tegen de grenzen van de bestrijding. Die grootste branden in Australië, Zuid-Europa en Canada zijn simpelweg niet te blussen. Bovendien verergert die focus op blussen het probleem. Als een landschap te weinig brandt, krijg je een ophoping van droog organisch materiaal. Áls het dan een keer brandt, dan is het vuur ineens gigantisch, en onbeheersbaar.’
‘Waar wij voor pleiten is een bepaalde veerkracht in het landschap. Die kun je bereiken door landschapsinrichting en hoe mensen daarin leven en werken. Daarbij hoort bijvoorbeeld het behoud van het kleinschalig cultuurlandschap en kennis van hoe je met de natuur kunt leven. Het ideaal is een ‘levend landschap’: een bioeconomie waarbij mensen van het land kunnen leven, waardoor rurale gebieden aantrekkelijk blijven om in te wonen en werken.’
Dat klinkt als een complexer sociaaleconomische puzzel.
Stoof: ‘Dat klopt. Maar het kán wel, zo’n verschuiving in bewustwording en beleid. Dat hebben we gezien in de waterwereld. In twintig jaar tijd zijn de begrippen ‘leven met water’ en ‘ruimte voor de rivier’ ingeburgerd geraakt. We proberen het water niet alleen meer te beheersen en in te dammen, maar het soms juist de ruimte te geven op plekken waar dat kan.’
Van der Werf: ‘Vuur levert, net als water, wel zijn eigen dilemma’s op. De ruimte die je voor branden zou willen reserveren, botst bijvoorbeeld met bestaande infrastructuur. Maar ook met onze wens om bossen steeds meer koolstof te laten vasthouden. We zullen dus keuzes moeten maken.’
Hebben we in Nederland al voorbeelden van zo'n ‘vuurveerkrachtig’ landschap?
Stoof: ‘Een interessant proefgebied is het defensieterrein bij ’t Harde, langs de A28. Daar zie je een combinatie van acceptatie van vuur, landschapsbeheer dat daarop is ingericht, en een goede samenwerking tussen de verschillende organisaties. In het vroege voorjaar laat de brandweer van Defensie dit gebied gecontroleerd branden. Dat is overigens niet alleen nuttig voor landschapsbeheer, maar ook om van vuur te leren en om verschillende partijen samen te brengen die elkaar anders weinig zien.’
Van der Werf: ‘Dat gecontroleerde branden is één manier om het landschap te beheren. Er is veel mankracht voor nodig. Liever wil je het landschap ook op een natuurlijker manier open houden, en vrij van dood materiaal. Bijvoorbeeld door begrazing. Daarnaast moet je natuurlijk ook al een stap eerder kijken: waar plant je bomen aan, hoeveel, van welke soort? Loofbomen branden bijvoorbeeld veel minder snel dan naaldbomen.’
Stoof: ‘We praten daarom van ‘integraal vuurbeheer’. Het gaat om bestrijding, maar ook om voorbereiding en preventie van onbeheersbare situaties, om herstel, om leren en communiceren; die hele cirkel. Om bij de inrichting en het beheer van het landschap alle relevante partijen te betrekken: eigenaren, beheerders, maar ook brandbestrijders en -specialisten.’
En wetenschappers?
Stoof: ‘Ja, we zoeken op allerlei manieren naar samenwerking. Nu werken we bijvoorbeeld intensief samen met Marc Castellnou, die al twintig jaar brandweercommandant is in Catalonië. Hij doet onderzoek als extern promovendus bij WUR. In zijn dagelijks werk ‘leest’ hij branden, het landschap en de atmosfeer, en met de zeer gedetailleerde data die hij en brandweercollega's wereldwijd verzamelen onderzoeken we de fundamentele processen die ervoor zorgen dat natuurbranden extreem gedrag gaan vertonen.’
Van der Werf: ‘Als branden zo intens worden dat ze communiceren met hogere luchtlagen, kunnen ze hun eigen weersysteem creëren, wat enorm onvoorspelbaar en dus gevaarlijk is.’ Stoof: ‘Zonder die jarenlange praktijkkennis en zeer gedetailleerde data zou dit onderzoek onmogelijk zijn. Tegelijkertijd gebruikt Marc de resultaten continu in zijn brandbeheer, waardoor we niet alleen de kennis direct toepassen, maar ook kunnen testen en verbeteren.’
Van der Werf: ‘Die samenwerking tussen wetenschap en praktijk is cruciaal.’ Stoof: ‘Daarom vragen wij steeds: waar kunnen we samenwerken? En dan niet op een koloniale top-down manier – wetenschappers die alles bepalen zonder met de betrokkenen te overleggen; het gaat erom dat we sámen de vragen formuleren.’