Longread
Als het waterpeil de landbouw en natuur stuurt
Al eeuwenlang zetten Nederlanders het water naar hun hand. Eerst bepaalden de landbouw en andere landgebruiksfuncties het waterpeil, maar nu keert het tij onder de noemer ‘water en bodem sturend’. Onderzoek door Wageningen University & Research in veen-, zand- en kustgebieden verkent de mogelijkheden als we water het werk laten doen.
Het Nederlandse landschap is op veel plekken ingericht als een vergiet. Slootjes en kanalen zorgen ervoor dat water snel wordt afgevoerd, en als het ergens te droog is wordt er juist water opgepompt of naartoe geleid. Deze maakbaarheid is niet meer houdbaar. Vanwege klimaatverandering wordt het land steeds vaker geconfronteerd met weersextremen zoals overstromingen en lange periodes van droogte. De kwaliteit van water en bodem staan onder druk en de grondwaterstanden dalen. Daarom besloot het kabinet in 2022 tot een nieuwe aanpak: water en bodem sturend. Dit houdt in dat het water- en bodemsysteem een doorslaggevende rol krijgt bij de ruimtelijke inrichting van Nederland. Wat kan waar, en wat niet?
Van Zeeland tot Friesland
‘In Nederland volgde het waterpeil de laatste decennia de landgebruiksfunctie’, zegt Daan Verstand, onderzoeker klimaatadaptatie in landelijk gebied. ‘Maar vanuit water en bodem sturend moet je juist andersom denken. Dan kan de conclusie zijn dat je huidige landgebruik, en daarmee je watersysteem, niet meer past. Dat is vaak heel ingewikkeld.’ Verstand is de projectleider van Laag Nederland 2050. In dit project nemen Wageningse onderzoekers drie gebieden onder de loep die zij zien als voorbeeld voor andere lage delen van Nederland: Friesland, Waterland-Oost en Schouwen-Duiveland. Daar verkennen ze mogelijke toekomstscenario’s voor de inrichting van het landschap.
De drie voorbeeldgebieden hebben te maken met ingrijpende waterproblemen. Zowel Friesland als Waterland-Oost wordt geconfronteerd met veenoxidatie. Door de lagere waterstand komt het veen droog te liggen, waardoor het gaat wegrotten. Dit proces leidt tot bodemdaling en er komt ook veel CO₂ bij vrij. ‘In het verleden zou het waterschap het waterniveau verlagen, om de grond geschikt te houden voor agrarisch gebruik’, zegt Verstand. ‘Maar als je vanuit water en bodem sturend redeneert, moet je het water helemaal niet wegpompen. In plaats daarvan moet je gaan kijken wat er wél kan als je het water op peil houdt. Bovendien zien de waterschappen dat het wegpompen steeds duurder wordt.’
Het voorbeeldgebied Schouwen-Duiveland kent andere opgaves. Dat gebied is, net als andere delen van Zeeland, vooral kwetsbaar voor verzilting, de toename van het zoutgehalte in bodem, grondwater en oppervlaktewater. Er zijn hier maar weinig mogelijkheden voor de aanvoer van zoet water. Verstand: ‘Er wordt nu gekeken naar de aanleg van een zoetwaterleiding vanuit de grote rivieren. Daar kun je ook vanaf zien, je kunt uitzoeken op welke plekken zoet water kan worden vastgehouden zodat de afhankelijkheid van extern water niet wordt vergroot. Want die afhankelijkheid maakt het systeem juist kwetsbaarder voor bijvoorbeeld droogte.’
Riet, rijst en recreatie
Door het veranderende klimaat worden uitdagingen als veenoxidatie en verzilting steeds urgenter. Welke kant kunnen Friesland, Waterland-Oost en Schouwen-Duiveland dan nog op? Verstand en zijn collega-onderzoekers werken voor de drie gebieden aan verschillende toekomstrichtingen. ‘Laag Nederland 2050 is positief ingestoken. We weten dat lang niet meer alles kan als water en bodem sturend wordt, maar wij inspireren belanghebbenden welke landgebruiksvormen dan wél mogelijk zijn.’
Voor het voorbeeldgebied Friesland hebben Wageningse onderzoekers verschillende landgebruikopties opgesteld. Verstand begint aan een opsomming: ‘Je kunt denken aan nieuwe vormen van voedselproductie, zoals blauwe bessen, cranberries of zelfs rijst. Een andere richting is de productie van vezelgewassen, voor de productie van bouw- en isolatiemateriaal bijvoorbeeld. Dan heb je het over gewassen als lisdodde, olifantsgras en riet, of boomsoorten die goed gedijen in natte omstandigheden en tevens een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Maar je kunt het ook over een andere boeg gooien, door in te zetten op recreatie, plantenteelt voor medicinale toepassing of een energielandschap met zonnepanelen.’
Wageningse onderzoekers brengen per landgebruiksvorm de mogelijke ecosysteemdiensten in beeld, als bouwsteen voor een verdienmodel. Zo kan het verminderen van uitstoot of het vastleggen van CO2 in veen een belangrijke inkomstenbron worden. Hierbij trekt Wageningen University & Research (WUR) op met provincies, waterschappen, gemeentes en boeren. Verstand: ‘Op Schouwen-Duiveland denken boeren actief met ons mee. We hebben recent een sessie georganiseerd waarbij ze op kaarten van de regio tekenden: waar speelt droogte, waar speelt verzilting? Dat weten zij het beste.’
Nieuw leven in het Leuvenumse Bos
Waar Laag Nederland 2050 zich vooral richt op toepassingen van ‘water en bodem sturend’ in agrarische gebieden, houden andere Wageningse projecten zich bezig met natuurgebieden. In het Leuvenumse Bos, een natuurgebied op de noordelijke Veluwe, is WUR al bijna tien jaar betrokken bij het herstel van de Leuvenumse beek. De resultaten zijn spectaculair.
‘Rond de 10e, 11e eeuw zijn mensen aan het water gaan sleutelen door een kanaal te graven in het bos’, vertelt Maarten Veldhuis, accountmanager en adviseur bij het waterschap Vallei en Veluwe. ‘Zo ontstond er een snelstromende beek die het water snel afvoerde. Door die sterke stroming sleet de beek steeds verder de diepte in, waardoor het water na verloop van tijd niet meer uit de beek kon komen. Dat had grote gevolgen voor de natuur: de omgeving werd niet meer nat, herten konden niet meer drinken uit de beek en watervegetatie verdween.’
Samen met WUR en Natuurmonumenten begon het waterschap Vallei en Veluwe aan een uniek project: de Leuvenumse beek weer omhoog brengen, met hout en zand. ‘Precies het materiaal dat we eeuwenlang uit het bos hebben gehaald’, merkt Veldhuis op. Van 2014 tot 2020 werd er zand gestort. Ralf Verdonschot, ecoloog bij Wageningen Environmental Research, was er nauw bij betrokken. ‘We moesten dit voorzichtig aanpakken. Als je gewoon zand in de beek stort, gaat al het leven dood. We hebben op meerdere plekken gezorgd voor stukken waar we niet stortten. Van daaruit konden vissen en insecten de nieuwe zandstukken bereiken.’
Ecologische metamorphose
De zandsuppletie in de Leuvenumse beek had grote hydrologische gevolgen. Het water kon weer het bos overstromen en in de grond zakken. Van de 10 miljoen kuub water die jaarlijks door het bos stroomt bleef voorheen 2 miljoen kuub achter in het bos. De rest stroomde door. Nu is het bijna andersom: 7 miljoen kuub water blijft achter en vult het grondwater aan en 3 miljoen stroomt door richting het Veluwerandmeer.
Binnen een paar jaar zag Veldhuis een ‘geweldige ecologische metamorfose’. Bomen die goed bestand waren tegen de droogte stierven af, maar het typische beekbos van wilgen, elzen en fladderiepen kwam weer terug. Er groeiden meer planten, waardoor er meer herten kwamen grazen. Er groeiden meer bloemen, waardoor het aantal vlinders toenam. De beek trok ook zeldzame soorten aan, waaronder insecten zoals de beeksigaar en de bosbeekjuffer. En de positieve gevolgen drongen door tot in de bodem. ‘De pH-waarde van de bodem ligt op de Veluwe tussen de 4 en de 4,5. Dat is heel zuur. In de vlaktes die overstromen met water vanuit de beek, zo’n 60 tot 70 hectare, ligt de pH-waarde op 6,5’, weet Veldhuis. ‘Dat is heel goed voor het bodemleven, en het bodemleven is het belangrijkste dat we hebben.’
Verdonschot is al net zo enthousiast over de veranderingen in het Leuvenumse bos: ‘De beek bracht het bos weer tot leven.’ Hij ziet de Leuvenumse beek als een succesvol voorbeeld van een plek waar het water echt sturend is. ‘Dit is een nature-based solution. Je doet één keer met natuurlijk materiaal een ingreep in het systeem, en daarna neemt de natuur het over.’
De natuur in het Leuvenumse Bos bloeide op, maar ondertussen kwamen in dit gebied ook verschillende belangen met elkaar in botsing. In de bovenstroomse agrarische gebieden ondervond een boer bijvoorbeeld last van het hogere grondwaterpeil. ‘We hebben onafhankelijk onderzoek laten doen naar de derving van inkomsten voor de boer als gevolg van het beekdalherstel. Samen met de provincie hebben we die schade afgekocht’, aldus Veldhuis.
Waarheen met ons water?
Verdonschot en Veldhuis zien de Leuvenumse beek als een voorbeeld voor hoe het op andere plekken zou moeten. Op dit moment lopen er in Nederland enkele andere projecten waarbij zandsuppletie wordt ingezet, en dat kunnen er volgens Verdonschot nog veel meer worden. ‘Er zijn nog genoeg andere beekdalen die hiervoor in aanmerking komen. En we kijken nu vooral naar natuurgebieden, maar dit kan net zo goed in agrarische gebieden. Ook daar zijn veel rechtgetrokken beken en komt veel droogte voor.’
Laag Nederland 2050 kijkt ook alvast over de grenzen van Friesland, Waterland-Oost en Schouwen-Duiveland heen. ‘Aan de hand van de voorbeeldgebieden zijn we bezig om een algemener, overkoepelend artikel op te stellen. Daardoor wordt het project relevanter voor andere belanghebbenden in de lagere delen van Nederland’, aldus projectleider Daan Verstand. ‘Er moeten lastige, vergaande keuzes worden gemaakt. Een langetermijnperspectief kan daar heel erg bij helpen: waar willen we naartoe met ons water en onze bodem, en wat is er dan nog allemaal mogelijk?’