Longread
Agroecologische landbouw vraagt biodiversiteit op maat
Volgens entomologisch onderzoeker Karin Winkler en docent/onderzoeker landbouwsystemen Dirk van Apeldoorn moet het agrarische landschap biodiverser worden, om teelten te kunnen verduurzamen. “Maar meer biodiversiteit is niet automatisch gunstig voor de landbouw. Het vraagt maatwerk.”
"Kijk, werk in uitvoering”, wijst entomologisch onderzoeker Karin Winkler. In een groepje bloeiende bloemen doet een lieveheersbeestje zich tegoed aan enkele luizen. We staan op het fruitteeltproefbedrijf van WUR in Randwijk, naast een perenboomgaard, waar aan het einde van elke rij een vierkante meter bloemen is ingezaaid. Hoewel ze klein zijn, kunnen de bloemeneilandjes een belangrijke rol vervullen in de ecologie van de boomgaard, legt Winkler uit: “Ze hebben een dubbele functie: predatoren vinden er een schuilplaats om in te overwinteren, zodat de populatie zich in het voorjaar weer kan opbouwen. En voor bestuivers is het een soort tankstation waar ze nectar kunnen bijtanken. Vooral wilde bijen profiteren daarvan.”
Voor Dirk van Apeldoorn is het even geleden dat hij in Randwijk was. De Wageningse docent/ onderzoeker op het gebied van landbouwsystemen, heeft zich de afgelopen tijd veel bezig gehouden met strokenteelt in de akkerbouw. Daarbij wisselen smalle stroken gewassen, van soms maar drie meter breed, elkaar af. En ook daar spelen bloemstroken een belangrijke rol. Hij wil gelijk details weten van zijn collega, en wijst op een derde functie van bloemstroken: “Het landschap wordt aantrekkelijker om naar te kijken. Mensen waarderen dat. Het maakt het bijvoorbeeld makkelijker te accepteren als een activiteit op het land voor overlast zorgt.”
Agroecologie
De WUR-collega’s zien meer biodiversiteit in het productielandschap als voorwaarde voor een duurzamer landbouwsysteem. Zij omschrijven dat als agroecologische landbouw. Maar wat verstaan ze daar precies onder? Winkler: “Voor mij betekent het zo slim mogelijk gebruik maken van natuurlijke processen om jouw teeltsysteem draaiende te houden. Dat vraagt om creatieve oplossingen, zoals het stimuleren van natuurlijke vijanden of het gebruik van feromoonvallen. Dergelijke oplossingen ontwikkelen we hier in nauw overleg met telers. Zij zijn immers specialisten. Het is een enorme uitdaging. Want een gezond gewas telen, is al moeilijk genoeg en niet iedere oplossing past bij iedere ondernemer. Je hebt te maken met verschillen in mindset van ondernemers, in grondsoort, in regio. Je werkt dus aan oplossingen op maat, waarbij je zoveel mogelijk voorkomt dat je chemisch moet ingrijpen.”
Bloemeneilandjes kunnen een belangrijke rol vervullen in de ecologie van de boomgaard. Foto: Ruud Ploeg
Van Apeldoorn trekt het een stap verder: “Van oudsher zijn we een universiteit waar mensen heel sec wetenschappelijk naar agroecologie hebben gekeken: je hebt last van plaag X en daar zoek je natuurlijke vijand Y bij. En plantje A past het beste bij plantje B. Maar daar hoort wat mij betreft een sociaal-maatschappelijke component bij; de verbinding van de mens met zijn omgeving en met zijn voedsel. Die appel of peer heeft een geschiedenis, en heeft ook landschappelijke waarde.” Hij wijst op het regenscherm in de boomgaard, dat open en dicht kan, en dat de bomen zoveel mogelijk droog moet houden, zodat schimmelziekten minder kans krijgen. “Dat is typisch een ingenieurs-oplossing. O, we hebben schimmel? Dan zetten we er een dak op. Prachtige techniek natuurlijk, maar willen we dat ook in het landschap? Accepteren we dat als samenleving? Of kunnen we beter inzetten op resistente rassen? Die vraag moeten we onszelf ook stellen.” Agro-ecologische landbouw sluit wat hem betreft geen technieken uit. Ook geen genbewerkingstechnieken die rassen resistent maken. “Er kan best biotechnologie aan te pas komen, als dat nodig is om de puzzel compleet te maken. Techniek is niet verkeerd maar de toepassing vaak wel en ligt bij grote bedrijven in plaats van bij boeren.”
Mooiweervliegers
Zowel Winkler als Van Apeldoorn merkt dat er veel misverstanden zijn rond het begrip biodiversiteit, omdat het op verschillende niveaus een rol speelt. Van Apeldoorn: “Streven naar meer biodiversiteit is goed, maar meer biodiversiteit is niet automatisch beter. Je kunt niet zeggen: zaai maar twintig soorten in en zie maar wat er op komt. Nee, je hebt te maken met dure teelten. Dus je onderzoekt: wat past hier goed? Hoe kan ik mijn bouwplan of mijn boomgaard optimaal laten functioneren, zodat ik zo min mogelijk hoef in te grijpen? Ook wil je geen soorten inzaaien die ziekten en plagen juist in de hand werken.”
Winkler neemt haar collega een stukje verder mee de boomgaard in. Ze laat een eenvoudig bijenhotel zien, waarvan verspreid over de proefboomgaard exemplaren zijn opgehangen. Ze zijn bedoeld voor wilde bijen. “Ook in de bestuiving heb je als fruitteler baat bij biodiversiteit. Je kunt een imker laten komen om honingbijen het werk te laten doen. Maar honingbijen zijn echte mooiweervliegers. In de natuur komen ook allerlei wilde bijensoorten voor, die -behalve dat ze een intrinsieke waarde hebben- ook meerwaarde kunnen bieden in de teelt. Deze wilde bijensoorten zijn namelijk vaak vroeger of langer actief dan honingbijen en kunnen daardoor voor een betere bestuiving zorgen. Daarom ondersteunen we ze, door nestgelegenheid te bieden, maar ook via de bloemen, die voor nectar zorgen. Het gebruik van commercieel beschikbare, gekweekte ‘wilde’ bijen ondersteunen wij niet. Hierdoor komt namelijk de genetische diversiteit binnen de soort onder druk te staan en worden mogelijk bijenziektes van elders de boomgaard ingebracht. Hier in de omgeving was bijvoorbeeld geen gebrek aan bijen. Puur door woonruimte en voedsel toe te voegen, nemen hun aantallen en de diversiteit toe”, aldus Winkler.
In zijn werk aan strokenteelten heeft Van Apeldoorn te maken met soortgelijke principes. “Met strokenteelt bereiken we enerzijds dat natuurlijke vijanden hun werk kunnen doen en niet beperkt worden door de geringe afstanden die zij kunnen overbruggen. Door slim af te wisselen kun je werken aan een beter natuurlijk evenwicht. En met het mengen van gewassen en rassen kun je bovendien zorgen voor meer ondergrondse biodiversiteit, die weer van belang is voor de bodemweerbaarheid.”
Wilde bijensoorten zijn vaak vroeger of langer actief dan honingbijen en kunnen daardoor voor een betere bestuiving zorgen. Foto: Ruud Ploeg
Kazerne
Ook de directe natuurlijke omgeving van percelen speelt een rol in het creëren van een gezond teeltsysteem. Zo wijst Winkler erop dat fruitpercelen profiteren van de nabijheid van wilgen, of andere vroeg bloeiende bomen en struiken. “Die zijn al vroeg in het jaar een bron van pollen voor bestuivers en predatoren. Wilgen zijn ook een goede habitat voor roofwantsen. We hebben aantoonbare effecten gemeten in de bestrijding van perenbladvlooien. Je kunt het zien als een kazerne van waaruit de legers in het voorjaar de boomgaard intrekken.”
Volgens de onderzoekers zal er bij het volgen van de agroecologische principes een mozaïek van duurzame teeltsystemen ontstaan, dat in de basis voor een zo goed mogelijk natuurlijk evenwicht zorgt, maar waar wel continu aan geschaafd zal moeten blijven. “Een landbouwsysteem is nou eenmaal geen natuur. Landbouw heeft een doel, de natuur niet”, zegt Van Apeldoorn. Winkler: “De natuur is altijd dynamisch. Het ene jaar steken andere ziekten en plagen de kop op dan in een ander jaar en soms lopen plagen uit de hand. Je kunt zeggen: biodiversiteit werkt, maar niet altijd voldoende. Het maakt je teeltsysteem robuuster maar je zult af en toe moeten ingrijpen.”
Landbouw is belangrijk voor biodiversiteit
Waar is de biodiversiteit het meest mee geholpen: natuurinclusieve (sharing) of intensieve landbouw (sparing)? Volgens Dirk van Apeldoorn en Karin Winkler is die discussie helemaal niet zo zwartwit. “Natuurlijk moet je goede landbouwgrond en grondstoffen efficiënt benutten. Maar in Nederland is de landbouw juist heel belangrijk voor de biodiversiteit. De helft van onze biodiversiteit vind je in het landelijk gebied en is juist een gevolg van het feit dat de mens landbouw is gaan bedrijven”, zegt Van Apeldoorn. “Maar de biodiversiteit op het platteland staat wel onder zware druk en is sterk afgenomen. Die trend moet worden omgebogen. Ook ten gunste van de landbouw zelf; een meer biodivers landschap draagt bij aan een veerkrachtiger teeltsysteem.”
Dat zo’n systeem misschien niet de maximale opbrengst oplevert, hoeft volgens hem niet bezwaarlijk te zijn. “Stel dat de fysieke opbrengst 20 procent lager ligt. Hoe erg is dat? Als daar natuur- en andere functies tegenover staan? Met ook een vergoeding voor de teler? Want dat is wel heel belangrijk. Overigens ligt daar in een link met het landschap. Want een mooi ‘eetbaar’ landschap is dichtbij huis beter te vermarkten dan wanneer je produceert voor de export.”