Publicaties

Geschiktheid Grevelingenmeer voor filtrerende en bodemetende bodemdieren : Validatie geschiktheidskaarten aan de hand van MWTL-gegevens

Wijsman, Jeroen; Hamer, Alicia

Samenvatting

Om de waterkwaliteit in het Grevelingenmeer te verbeteren zijn er plannen om de wateruitwisseling met de Noordzee te vergroten. In 2022 is er door Deltares en Wageningen Marine Research onderzocht wat de effecten zijn van een vergroting van de wateruitwisseling met de Noordzee op de waterkwaliteit in het Grevelingenmeer. Er zijn in die studie zes verschillende situaties met elkaar vergeleken op basis van een zestal indicatoren. Twee van deze indicatoren, geschiktheid voor filtrerende bodemdieren en geschiktheid voor bodemetende bodemdieren, waren specifiek voor die studie ontwikkeld op basis van theoretische modellen die de berekende waterkwaliteit vertalen naar potentiële geschiktheid voor beide functionele groepen van bodemdieren. In deze relaties is de potentiële geschiktheid voor filtrerende bodemdieren afgeleid uit de chlorofyl-a concentratie, de stroomsnelheid en de zuurstofcondities in het water en de geschiktheid voor bodemetende bodemdieren is afgeleid uit de sedimentatie van organisch materiaal naar de bodem en de zuurstofcondities in het water. De indicatoren vatten daarmee meerdere modelvariabelen samen tot twee getallen die iets moeten zeggen over de waterkwaliteit. Er was binnen het project echter geen ruimte om de indicatoren te valideren aan de hand van empirische gegevens waardoor niet kon worden aangetoond hoe representatief de potentiële geschiktheidskaarten waren voor het voorkomen van beide groepen bodemdieren in de huidige situatie. In voorliggende studie zijn de potentiële geschiktheidskaarten van filtrerende en bodemetende bodemdieren gevalideerd aan de hand van gegevens van de verspreiding van bodemdieren (MWTL-gegevens). De monitoringslocaties uit het MWTL-programma in het Grevelingenmeer zijn daarbij gekoppeld aan de kaarten met de potentiële geschiktheden voor bodemetende en filtrerende bodemdieren. Door middel van regressieanalyses is onderzocht wat de relaties zijn tussen de potentiële geschiktheidskaarten voor het voorkomen van filterende en bodemetende bodemdieren. Over het algemeen tonen de analyses een significante, positieve relatie aan tussen geobserveerde dichtheid, biomassa en het aantal taxa per monster, en de potentiële geschiktheid. Echter het deel van de variantie dat wordt verklaard door de geschiktheid is beperkt en varieert tussen de 0.8% en 19.6%. Opvallend is daarbij de afname in biomassa van bodemeters bij toenemende potentiële geschiktheid voor deze groep. Logistische regressies laten zien dat potentiële geschiktheid een goede voorspeller kan zijn van de kans op voorkomen van een aantal soorten, maar niet alle soorten reageren op dezelfde manier op omgevingscondities die ten grondslag liggen aan de potentiële geschiktheid. Iedere soort heeft zijn eigen specifieke niche binnen de diversiteit aan habitats. Het is waarschijnlijk dat aanvullende omgevingsfactoren zoals sedimentsamenstelling en waterdiepte, die in de vorige studie niet zijn meegenomen bij de berekening van de potentiële geschiktheidsindices, van belang zijn voor de kwaliteit van het habitat voor een specifieke soort. Voor de evaluatie van de verschillende situaties, zoals gedaan is tijdens de studie in 2022, was dit geen probleem omdat factoren als sedimentsamenstelling en bathymetrie voor alle situaties gelijk zijn verondersteld. Echter voor het voorspellen van het voorkomen van bodemdiergemeenschappen is aanvullende informatie nodig. De potentiële geschiktheidsindices blijken goed te werken als samenvattende indicatoren voor waterkwaliteit om verschillende situaties met elkaar te vergelijken en te evalueren. De indicatoren hebben echter maar een beperkte voorspellende waarde voor het voorkomen van bodemdieren. Met de beschikbaarheid van de MWTL-monitoringsdata en door gebruik te maken van meer omgevingsvariabelen is zeker een verbeterslag mogelijk. Hiervoor zouden aanvullende regressieanalyses kunnen worden uitgevoerd waarbij additionele modelvariabelen en omgevingscondities worden meegenomen. Van belang is daarbij dat goed moet worden gedefinieerd hoe geschiktheid zich vertaalt naar een grootheid die de bodemdiergemeenschap beschrijft. Dat kan zijn hoge biomassa, hoge dichtheid of hoge diversiteit, maar ook aan- of afwezigheid van specifieke doelsoorten.