Publicaties
Aalbestanden in vier Nederlandse wateren : Markiezaatsmeer, Suderpolder, Vinkeveense plassen en Westzaan
Volwater, Joey; de Leeuw, Joep; Winter, Erwin; van Keeken, Olvin; Schilder-Kwakman, Karen; van der Meer, Magnus
Samenvatting
Het project “Duurzaam Aalbeheer door Kennis” (DAK) is opgesteld als samenwerkingsverband tussen beroepsvissers en wetenschappers om meer inzicht te verzamelen in de relatie tussen gebiedseigenschappen en populatie-dynamische kenmerken als het binnentrekken en uitzetten van jonge aal, overleving en groei (rode aal), onttrekking (visserij) en uittrek (schieraal) als basis voor een duurzame visserij. In dit rapport worden vier verschillende beheergebieden vergeleken: Markiezaatsmeer en de Süderpolder (klei) en Vinkeveense plassen en de polder van Westzaan (veen), waarbij de resultaten van verschillende deelonderzoeken worden gepresenteerd; bestandsopbouw (lengte, verhouding rode aal en schieraal en sekseverhouding), groeisnelheid (otolieten, tags) en uittrek van schieraal (VEMCO). De resultaten van deze onderzoeken dragen bij om meer inzicht te krijgen in het productiepotentieel (aalbestand en groeipotentie) van aal in verschillende beheergebieden in Nederland. In het voorjaar en de zomer van de jaren 2018-2020 werd door beroepsvissers op aal gevist met fuiken in de vier gebieden. Van de vangsten werden monsters genomen waarbij lengte en stadium (rode of schieraal) werden geregistreerd om een beeld van de populatieopbouw te krijgen. In het Markiezaatsmeer werden doorgaans de kleinste alen gevangen waarbij de gemiddelde lengte van de aal 39 cm betrof, gevolgd door Süderpolder (54 cm) en de Westzaan (63 cm), terwijl in Vinkeveen de gemiddelde lengte van de gevangen alen 74 cm was. Op basis van de lengtes van de schieralen lijken in drie van de vier gebieden deze vangsten maar voor een klein deel uit mannelijke aal te bestaan. Alleen in het Markiezaatsmeer lijkt het merendeel (55% van de schieralen zijn kleiner dan 50 cm) van het bestand te bestaan uit mannelijke aal. Voor leeftijds- en groeibepalingen zijn per beheergebied otolieten van alen genomen. In totaal zijn van 94 alen waarvan het geslacht is bepaald (85 vrouw, 9 man), de otolieten afgelezen en de leeftijd en groeisnelheid bepaald. De individuele groeiverschillen waren groot en varieerden tussen de 2 en 8 cm per jaar; de groeisnelheden namen af met toenemende leeftijd. De gemiddelde groei verschilde tussen de gebieden. In het Markiezaatsmeer en de Süderpolder werden voor de eerste levensjaren de hoogste groeisnelheden (6-7 cm/jaar) bepaald, maar nam de groeisnelheid in de latere jaren sterk af. Voor de Vinkeveense plassen en de Westzaan werd een vrij constante groei bepaald (4-5 cm/jaar) over alle levensjaren. In aanvulling op eerdere groeibepalingen werden 1457 rode alen verdeeld over de vier gebieden voorzien van een Passive Integrated Transponder (PIT-) tag. Van deze alen werden er 179 teruggevangen, variërend van enkele dagen tot twee jaar na taggen. Van deze alen kon de lengtetoename over de tijd (individuele groei) nauwkeuriger worden bepaald. Ook met deze methode waren grote individuele groeiverschillen te zien die in grote lijnen overeen kwamen met de groei bepaald op basis van otolietaflezingen. Bij een lengte van 46-64 cm varieerde de gemiddelde groeisnelheden per gebied tussen de 2,5 en 6,0 cm per jaar. In 2017 en 2018 is door middel van akoestische telemetrie onderzoek gedaan naar de uittrekmogelijkheden van schieraal in de vier gebieden, die allen worden gezien als (redelijk) geïsoleerde watersystemen. Van de 25 uitgezette schieralen aan de boezemzijde van het Markiezaatsmeer is het merendeel gedetecteerd op weg naar zee. Van de 25 uitgezette schieralen in de Süderpolder hebben er maar twee het uittrekpunt naar zee weten te bereiken. In de Vinkeveense plassen wist geen van de 15 schieralen vanuit de polderzijde door het gemaal naar de boezem te komen. Van de uitgezette groep in de boezem wist iets meer dan de helft van de 25 schieralen via IJmuiden de Noordzee te bereiken. Van de polder Westzaan wist eveneens iets meer dan de helft van de schieralen via IJmuiden de Noordzee te bereiken. Gemalen, sluizen en stuwen blijken daarmee aanzienlijke migratie barrières te vormen voor uittrekkende schieralen die vanuit de onderzochte gebieden naar boezemwateren migreren.