Interview

De vijf mijlpalen van leerstoelhouder Richard Visser

Richard Visser neemt vanwege zijn pensionering afscheid als leerstoelhouder en hoofd Plantenveredeling in Wageningen. Tijdens zijn carrière aan Wageningen University & Research, die in 1989 begon, verschenen liefst 629 wetenschappelijke publicaties van zijn hand. Veelal over onderzoek op het gebied van de aardappel. Welke 5 mijlpalen komen bij Visser naar boven als hij terugblikt op zijn rijke loopbaan als wetenschapper?

Als Visser iets moet noemen dat zijn werk door de jaren heen kenmerkt, is het dat hij buiten de gebaande paden durft te kijken. “Wanneer iemand tegen me zegt dat iets niet kan, zonder overtuigende argumenten, is dat voor mij juist een stimulans om door te zetten. Soms moet je dingen net even vanuit een andere invalshoek bekijken. Nieuwe technologieën en methoden maken het ook mogelijk dat te doen. Uiteindelijk is er nooit één weg die naar Rome leidt.”

1. Fundamenteel onderzoek naar zetmeel (1989 - 1997)

“Een van de eerste onderzoeken waarmee ik bij Wageningen University & Research aan de slag ging was op het gebied van aardappelzetmeel. Hier werd in Wageningen al wel onderzoek naar gedaan, maar dat was toegepast onderzoek op het gebied van functionaliteit van zetmeel. Ik was de eerste bij WUR die fundamenteel onderzoek ging doen naar de zetmeelbiosynthese. We hebben onder meer samen met zetmeelproducent AVEBE aan de hand van genetische modificatie een potentieel ras gecreëerd met maar één type zetmeel, amylopectine. Een enkel type zetmeel heeft voordelen bij de verwerking van een ras. Doordat toenmalig minister Pronk GMO-experimenten verbood, heeft dit alleen nooit geleid tot een echte teelt.

Voor dit onderzoek hebben we via Mibiton – een stichting die toen net was opgericht vanuit het ministerie van Economische Zaken – op relatief goedkope wijze apparatuur kunnen aanschaffen en een lab voor zetmeelanalyses kunnen opzetten. Dat zou anders veel te duur zijn geweest. Hierdoor waren we een van de eerste instituten in Nederland die op hele kleine schaal analyses kon uitvoeren. Op basis van slechts 1 tot 2 milligram konden we al iets zeggen over het zetmeel en zijn eigenschappen. In het begin waren we ook een servicelab voor bedrijven, later zijn we het lab uitsluitend gaan inzetten voor wetenschappelijke doelen.”

2. Eerste publicatie in Nature (2004)

“Publiceren in het wetenschappelijk tijdschrift Nature is voor onderzoekers de heilige graal. Toen een publicatie waar ik een van de auteurs van was in 2004 in Nature verscheen, was ik daar erg trots op. Dat onderzoek ging over het plaatsen van genetisch gemodificeerde gewassen in hun center of origin, het milieu waar het gewas oorspronkelijk vandaan komt. In het geval van aardappel is dat Peru. We hebben gekeken naar de potentiële risico’s en uitdagingen wanneer je dat zou doen, zoals de bedreigingen voor wilde aardappelsoorten en de mogelijke impact op het ecosysteem.

Het duurde alleen wel zo’n tien tot vijftien jaar voordat onze Nature-publicatie werd geciteerd. Dat had vooral te maken met het feit dat het plaatsen van GMO’s in de natuur begin deze eeuw vanwege alle gevoeligheden geen populair onderzoeksonderwerp was. Pas later veranderde dat en gingen meer onderzoekers ermee aan de slag. Inmiddels is er denk ik wel meer dan honderd keer vanuit andere onderzoeken verwezen naar onze publicatie. We waren onze tijd dus eigenlijk gewoon te ver vooruit.”

3. Aantonen Erwinia-resistentie (2012 - heden)

“Voordat ik in Wageningen startte, deed ik aan de University of Warwick een onderzoeksstage naar fotosyntethische bacteriën. Hierbij kwam ik in aanraking met iemand die werkte aan Erwinia-bacteriën. Die kunnen bij onder meer aardappel en wortel ziekten veroorzaken. Toen ik in Wageningen aan de slag ging, leek het me interessant om onderzoek te doen naar Erwinia-resistentie. De beheerder van de leerstoel destijds dacht daar alleen anders over. Zijn opvatting was dat er op de afdeling Plantenveredeling geen plaats was voor microbiologisch onderzoek.

Hierdoor heb ik het toen laten rusten, maar het bleef altijd in m’n hoofd zitten. Ook omdat er door steeds meer experts werd gezegd dat er geen resistentie tegen te vinden was. Terwijl ik ervan overtuigd was dat die er moest zijn. Een jaar of vijftien later ben ik het alsnog gaan oppakken met een postdoc. Uit tests is toen een aantal wilde soorten naar voren gekomen die mogelijk over resistentie-genen beschikken. Andere onderzoekers zijn hier vervolgens verder mee gegaan en nog steeds loopt er bij Plantenveredeling onderzoek naar Erwinia-resistentie, uitgevoerd door twee PhD-kandidaten. Het Erwinia-onderzoek is voor mij een goed voorbeeld van durven doorzetten en nieuwe wegen proberen te bewandelen.”

Richard Visser.jpg

4. Onderzoek naar ‘kleinere’ ziekten (2017-heden)

“Hoe meer zaden en gewassen we over de wereld verslepen, hoe groter de kans dat ziekten zich verspreiden. Een ziekte die vandaag een probleem is in Brazilië, kan overmorgen in Europa opduiken. Daar moeten we goed op voorbereid zijn. Een ziekte kan in no-time ergens een hele productie wegvagen. Daarom zijn we zo’n zeven jaar geleden begonnen met een groot onderzoeksproject op het gebied van kleinere ziekten. Dat zijn ziekten die in Europa nu nog niet voorkomen of nog beheersbaar zijn, maar wel groter kunnen worden.

Om dat te voorkomen hebben we goede testmethoden nodig. Hiermee kunnen we in wilde en gecultiveerde soorten in een vroeg stadium waarnemen of een ziekte aanwezig is en of de soort over resistentie beschikt. Voor een tiental kleinere ziekten in aardappel hebben we nu potentiële resistentiebronnen gedetecteerd en toetsingsmethoden ontwikkeld waarmee we een ziekte kunnen aantonen. Als de ziekte dan ergens opduikt, kunnen we het snel oppakken en voorkomen dat het een groter probleem wordt.”

5. Hergebruiken van data (2005 - heden)

“Rond 2000 hebben we een groot veldexperiment gedaan met een splitsende populatie van diploïde aardappel. Doel was het opzetten van een dataset met informatie van verschillende genotypen over onder meer de ontwikkeling van het wortelstelsel, het blad en de knollen. Met vergelijkbare experimenten in Finland, Ecuador, Japan en Ethiopië hebben we deze dataset nog verder kunnen uitbreiden. Het was alleen een enorme klus om deze data samen te voegen. Elk land heeft een andere manier van het verzamelen, verwerken en opslaan van gegevens. Het principe dat data FAIR (Findable, Accessible, Interoperable and Reusable) moeten zijn, bestond toen nog niet.

In de loop der jaren hebben we bij WUR met verschillende onderzoekers gewerkt aan het harmoniseren van deze data. Eén hiervan was ook betrokken bij het ontwikkelen van het FAIR-principe in een EU-consortium. Dankzij deze harmonisering zijn de data enorm waardevol geweest in verder onderzoek naar de ontwikkeling van boven- en ondergrondse weefsels en de genetica daarvan. Dit heeft geleid tot diverse proefschriften en publicaties. We proberen de data ook te gebruiken voor het maken van voorspellingen. Met technologiebedrijf IBM hebben we op deze wijze niet alleen het netwerk van genen en metabolieten kunnen ontrafelen dat is betrokken bij de kleur van aardappelvlees, maar ook een netwerk gedetecteerd dat het aantal knollen voorspelt.”

Een betaalde hobby

Visser kijkt met een goed gevoel terug op zijn loopbaan in Wageningen. “Ik heb – betaald – mijn hobby kunnen uitvoeren, namelijk het doen van onderzoek. Omdat ik veel dingen interessant vond, heb ik daar ook altijd voldoende variatie en uitdaging in kunnen vinden. Het managen van een groep of afdeling was niet alleen enerverend, maar ook zeer interessant. Je bent op een andere manier met wetenschap bezig: je faciliteert onderzoek voor anderen.”

Kansen voor Plantenveredeling

Voor de toekomst is Visser vooral benieuwd hoe zijn onderzoeksveld zich gaat ontwikkelen. “Er zijn veel uitdagingen, met name op het terrein van kwantitatieve eigenschappen zoals opbrengst, duurzaamheid en klimaatbestendigheid. Dat zijn de eigenschappen die er uiteindelijk echt toe doen, dus daar liggen uitgesproken kansen voor Plantenveredeling. Namens Wageningen University & Research blijf ik de komende jaren betrokken bij projecten op het gebied van Vertical Farming in Singapore en China. Verder ga ik de resterende PhD-kandidaten helpen bij het op een goede manier afronden van hun theses. Daar kijk ik erg naar uit, want dat heb ik altijd met veel plezier gedaan.”