Longread
De juiste cocktail tegen ziekten en plagen
Akkerbouwers hebben last van onkruid, schimmels, aaltjes en insecten bij de productie van hun gewassen. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is in de gangbare landbouw vaak de eerste keuze, maar die keuze wordt steeds meer beperkt. Hoe komen boeren in elke specifieke situatie tot de beste mix van maatregelen? Wageningen University & Research ontwikkelt een dashboard voor Integrated Crop Management.
Het ene gewas heeft vaak last van een verwoestende schimmel, het andere van een kevertje of onkruid. Uien vallen in die laatste categorie, omdat ze langzaam groeien. Onkruid heeft dan veel tijd om zich te ontpoppen tot een lastige indringer. De eenvoudigste oplossing kwam altijd van chemische bestrijdingsmiddelen. Maar dat gaat veranderen, want het meest effectieve middel Pendimethalin staat op de lijst met stoffen die de Europese Unie wil vervangen door methodes die minder schadelijk zijn voor milieu en gezondheid.
Voor veel meer gewassen en problemen is het nodig om alternatieven te vinden. Dat was een aantal jaren terug nog anders. ‘Eerder ontbrak de urgentie, omdat het beschikbare middelenpakket toereikend was’, vertelt Hilfred Huiting, die onderzoek doet naar bodemplagen bij Wageningen Plant Research. Hij verzamelt kennis uit literatuur, vakbladen en experimenten om de beste strategie te kiezen tegen ondergrondse ziekten en plagen, met zo min mogelijk bestrijdingsmiddelen. Dat past in de Europese Farm to Fork strategie waarin staat dat het risico en gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen in 2030 gehalveerd moet zijn. In 2017 nam het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dit op in haar visie op kringlooplandbouw.
Vraag naar alternatieven
Hoe dichter 2030 nadert, hoe meer het thema begint te leven in de landbouw. Huiting: ‘Boeren merken dat het ingewikkelder wordt. Dat horen we terug in de sector. Sommigen vragen om nieuwe chemische middelen, anderen accepteren dat het anders zal moeten en vragen naar alternatieven. Ze willen er meer grip op krijgen, dus weten welke opties ze hebben.’
Huiting en zijn collega Marleen Riemens ontwikkelen daarom Integrated Crop Management. Dit is een methode om teeltsystemen opnieuw te ontwerpen, maar dan zo dat ziekten, plagen en onkruiden bijna geen kans krijgen en het gewas toch zoveel mogelijk zonder chemische middelen kan. ‘Het is een zorgvuldige afweging wélke middelen je gebruikt en wannéér. Het mogen geen middelen zijn die op de Europese lijst staan om vervangen te worden’, zegt Huiting.
Op de WUR-locatie in Lelystad zijn onderzoekers al jaren bezig met Integrated Crop Management, op kleigrond. Al snel bleek er ook behoefte te zijn aan een project voor akkerbouw op zand. Dit werd een publiek-private samenwerking die in 2020 startte op de WUR-locatie in Vredepeel. Riemens leidt dit project. Toen daaruit vragen naar voren kwamen over de biologie van bodemplagen was het project van Huiting geboren. Sinds 2022 bestudeert Huiting onder andere ritnaalden, emelten, wortelduizendpoten en springstaarten, allemaal diertjes die ondergronds gewassen aantasten.
Strategie kiezen
Voor elke combinatie van een gewas en een ziekte, plaag of onkruid leggen Huiting en Riemens met hun collega’s een ingewikkelde puzzel. Die moet leiden tot de beste strategie die alle problemen aanpakt en voor meerdere jaren een oplossing biedt. Denk daarbij aan de gewasvolgorde in opeenvolgende jaren, het kiezen van resistente rassen en het bepalen wanneer en waar je spuit. ‘Het is zoeken naar de beste mix van maatregelen’, zegt Huiting, ‘en er rekening mee houden dat de ene maatregel de andere uitsluit in ruimte of in tijd.’ Het resultaat van de proeven is niet alleen hoeveel reductie van chemische bestrijdingsmiddelen een bepaalde strategie oplevert, maar ook hoe die strategie de opbrengst, kwaliteit, arbeid en kosten beïnvloedt.
- Helaas, uw cookie-instellingen zijn zodanig dat de video niet getoond kan worden - pas uw permissie voor cookies aan
De puzzel voor aardappelen draait vooral om twee problemen: aaltjes in de bodem en de schimmels Phytophthora infestans en Alternaria solani. Voor de aaltjes is chemische bestrijding niet goed mogelijk, maar voor de schimmels wel. ‘Boeren zitten er bovenop, omdat het risico heel groot is. Bij Phytophthora zijn preventieve bespuitingen gangbaar, omdat het al te laat is als je schade begint te zien. Binnen een week kunnen alle aardappels zijn aangetast. Dus nemen boeren het zekere voor het onzekere. Bovendien kost het tijd om de aardappelen goed te checken’, legt Huiting uit.
Twee resistente rassen
De onderzoekers kozen voor een gewasrotatie van acht jaar, waarin de aardappel twee keer aan de beurt is. De andere jaren zijn het suikerbieten, uien, peen, mais en gerst. Bij aardappelen is raskeuze een belangrijk puzzelstuk. Huiting en Riemens kozen voor twee resistente rassen voor de twee jaren waarin aardappelen aan de beurt waren. Het eerste ras is ongevoelig voor aaltjes, het tweede voor phytophthora. Dat laatste kon namelijk pas na afname van de populatie aaltjes. Uit het onderzoek moet onder andere blijken of eens in de acht jaar kiezen voor een ras met aaltjesresistentie genoeg is om de populatie in toom te houden.
Om de schimmelachtige phytophthora te slim af te zijn, draaien de onderzoekers ook aan andere knoppen. Helemaal niet spuiten tegen phytophthora was zoals verwacht niet mogelijk. Het risico bestaat dan dat de schimmel zich aanpast en het resistente ras toch gevoelig wordt. Maar nu is wekelijks spuiten geen uitzondering. Zat er nog iets tussenin, vroegen de onderzoekers zich af. Huiting: ‘Zo’n schimmel houdt van vochtig weer, dus dan is het risico het grootst. Als het meerdere weken achter elkaar droog is, dan is spuiten eigenlijk niet nodig.’
Het aantal keer spuiten kon tot de helft minder, bleek uit proeven. De truc was om het weer goed in de gaten te houden en daarmee het spuiten beter te timen. Hiervoor ontwikkelden Huiting en Riemens systemen die de gewasgroei en de kans op beginnende ziekte in de gaten houden en tegelijk de weersverwachting meewegen.
Biologie van insecten
‘Per gewas bekijken we waar de meeste winst op te behalen valt’, gaat hij verder. ‘Aardappelen hebben bijvoorbeeld minder last van onkruid dan uien.’ Daar hoeft de strategie zich dus niet specifiek op te richten, terwijl schade door insecten wel onder de loep ligt. Bladluizen en coloradokevers bijvoorbeeld. ‘Bladluizen kunnen we meestal bestrijden met natuurlijke vijanden, maar de coloradokever is wel een uitdaging.’
Huiting onderzoekt hoe de coloradokever leeft en probeert daar nuttige kennis uit te halen voor de bestrijding. ‘Zo weten we nog niet precies hoe de kevers overwinteren. Als we daar meer van weten, dan zijn er misschien gerichte maatregelen te bedenken om in het volgende seizoen de aantallen te beperken. Preventie dus.’ Ook wil hij met hulp van camera’s hotspots aanwijzen waar de kevers het meest voorkomen. Mogelijk is het dan alleen nodig om op die plekken te spuiten en niet op alle velden.
Dashboard met vakjes
Voor boeren moet straks in één oogopslag duidelijk zijn welke combinatie van maatregelen ze kunnen gebruiken, op een soort dashboard met vakjes. Die vakjes staan per onderwerp bij elkaar: gewasdiversiteit in ruimte en tijd, ras en teeltwijze, bodembeheer, gerichte bestrijding, en monitoring en evaluatie. Achter elk vakje vinden boeren informatie over de maatregelen. De komende jaren willen de onderzoekers het dashboard nog verder verbeteren.
Denkt Huiting dat vijftig procent reductie van bestrijdingsmiddelen mogelijk is? ‘Het simpele antwoord is ja.’ Maar het vereist wel dat boeren en consumenten flexibel zijn. ‘Boeren moeten ervoor open staan om hun strategie vaker aan te passen en accepteren dat de opbrengst minder stabiel is. Uiteindelijk gaat het om het meerjarig inkomen. Maar ondanks dat zullen sommige teelten misschien niet meer rendabel zijn’, denkt Huiting. Die verdwijnen dan uit Nederland. In de supermarkt gaat de consument merken dat de beschikbaarheid en kwaliteit van een product minder constant zijn. ‘Dus ja, haalbaar is het zeker, maar niet of minder spuiten heeft consequenties. Daar moet de maatschappij zich van bewust zijn.’