Nieuws

Vergelijkend onderzoek geeft inzicht in lagere milieukosten biobased bouwmaterialen

article_published_on_label
17 maart 2025

Hout, vlas, olifantsgras of biocomposieten op basis van plantaardige grondstoffen staan volop in de belangstelling in de bouw. Die aandacht komt niet uit de lucht vallen. Want deze zogeheten biobased bouwmaterialen kunnen helpen in de strijd tegen klimaatverandering. Maar hoe groot is hun milieu-impact werkelijk? En hoe scoren ze op dit gebied tegenover conventionele bouwmaterialen als beton of ‘fossiele’ kunststoffen?

Dat onderzocht Wageningen University & Research (WUR) aan de hand van drie referentiewoningen, als onderdeel van het project Milieu-prestatie Biobased bouwmaterialen in de Nationale MilieuDatabase (NMD). In deze database kunnen architecten en projectontwikkelaars informatie vinden voor het berekenen van de milieuprestatie (MPG) van een bouwwerk.

De MPG wordt bij bouwprojecten steeds vaker toegepast als gunningscriterium: hoe lager de milieu-impact, des te gunstiger de opdrachtgever een offerte of inschrijving beoordeelt. Dat zou de keuze voor biobased bouwmaterialen gemakkelijk moeten maken, mits die in de database staan. Daar wringt vaak de schoen. Projectleider Martien van den Oever (onderzoeker van Wageningen Food & Biobased Research): “Dat was precies de aanleiding voor dit project: de relatieve onzichtbaarheid van biobased bouwmaterialen. Veel van die materialen zijn nog relatief nieuw. Ze zijn vaak door kleinere bedrijven ontwikkeld en in kleine volumes op de markt gezet. Met het zichtbaar maken van de milieu-impact hielden ze zich minder bezig. Dit was een belangrijke pijler van dit project.”

Een van de onderdelen van het project was het maken van een eenduidige rekenmethode om de biogene koolstofopslag, ook wel ‘CO2-opslag’ genoemd, in kaart te brengen (zie het kader hieronder). Een ander was het vaststellen van LCA’s (levenscyclusanalyses) van 13 biobased producten die nog niet in de NMD-database stonden. En in het deelonderzoek dat nu is afgerond en gerapporteerd, werd de milieu-impact van biobased en conventionele uitvoeringen van drie referentiewoningen vergeleken: een tussenwoning, een tweekapper en een appartement. Hierbij werd gekeken naar biobased alternatieven voor veelvoorkomende materialen in de bouw, zoals houtskeletbouw en Cross Laminated Timber (CLT), ofwel kruislings verlijmd hout, als alternatief voor beton en kalkzandsteen.

Biogene koolstof in bouwmaterialen

Een plant die groeit, neemt CO2 op uit de atmosfeer. Als diezelfde plant wordt verwerkt in een biobased bouwproduct, draagt die koolstofopslag bij aan het verminderen van de huidige CO2-uitstoot. Klinkt mooi, maar het is een tijdelijke oplossing, want ooit komt de opgeslagen koolstof weer vrij. Toch is biogene koolstofopslag in bouwmaterialen op dit moment aantrekkelijk, want het geeft de maatschappij extra tijd om aan duurzame oplossingen te werken, tot wel 75 jaar of zelfs langer. “Die tijd kunnen we goed gebruiken om methodes te ontwikkelen om de CO2-uitstoot permanent terug te dringen of om andere oplossingen te vinden voor klimaatverandering”, zegt Van den Oever. “We zijn namelijk nog ver verwijderd van netto nul CO2-uitstoot.”

Voor dit onderzoek sloeg WUR de handen ineen met diverse partners, ingenieurs- en architectenbureau IA Bouwkunde, LCA-opsteller Agrodome, Centrum Hout en de Nationale Milieu Database (Stichting NMD).

Grote verschillen

De belangrijkste conclusie is dat met biobased bouwmaterialen de milieu-impact van een woning gemiddeld 18 tot 33% lager uitvalt dan met conventionele materialen. Niet alleen direct vanwege de milieu-impact van de materialen zelf, maar ook indirect: “Bij biobased bouwen kan de fundering bijvoorbeeld lichter worden uitgevoerd, omdat de gebruikte materialen minder zwaar zijn dan beton. Dit zorgt voor een beduidend lagere milieu-impact," legt Van den Oever uit.

Het relatieve verschil tussen biobased en conventionele materialen is nog groter dan zo op het eerste gezicht lijkt. Dat komt doordat een aantal activiteiten en materialen hetzelfde zijn voor beide typen materialisaties. Zo wordt de totale MPG voor 25 tot 50% bepaald door zaken als (elektrische) installaties en de inrichting van het bouwterrein die vergelijkbaar zijn voor zowel biobased als conventionele bouwprojecten. Hoe lager de totale milieu-impact, hoe groter het aandeel van dergelijke 'standaard'-elementen: het varieert van 23% voor een halfvrijstaand huis op basis van beton (hoge MPG) tot 54% voor een appartementencomplex op basis van CLT (lage MPG).

Impactcategorieën die het meest bepalend zijn voor de MPG zijn overigens het global warming potential (potentiële invloed op de opwarming van de aarde), humane toxiciteit en verzuring. Deze categorieën verklaren samen 85-88% van de totale milieu-impact. Dat geldt voor alle gebouwtypen en materialisaties.

Tegenstrijdige regelgeving

Hoewel het onderzoek duidelijke voordelen van biobased bouwen aantoont, worden deze nog niet in de regelgeving erkend. Daarbij bestaan er verschillen in de manier waarop nationaal en op Europees niveau met de milieu-impact van bouwmaterialen wordt omgegaan.

In de basismethode voor het bepalen van de milieukosten worden 19 impactcategorieën meegenomen. Vanwege onzekerheden in de berekeningsmethodes worden in de Europese Unie voorlopig zes categorieën buiten beschouwing gelaten. Nederland kiest echter voor een andere benadering: het wil deze zes categorieën wél opnemen, terwijl het tegelijkertijd - net als de EU - een cruciale factor zoals de opslag van biogene koolstof (die recent uit de atmosfeer is gehaald) níet erkent in de milieu-impactberekeningen (zie het kader hieronder).

Waarderingsformule

De opslag van biogene koolstof in biobased bouwmaterialen is waardevol, maar wordt op dit moment niet meegenomen in de milieubeoordelingen van gebouwen. Daarom heeft de Stichting Nederlandse Milieudatabase (NMD) de WUR gevraagd om een voorstel te maken voor een waarderingsformule die eenvoudig toepasbaar is op alle bouwmaterialen, biobased of fossiel. De gekozen tijdshorizon daarbij is 100 jaar. Die periode wordt nu ook al aangehouden in LCA-berekeningen voor het bepalen van het global warming potentieel (de invloed op de opwarming van de aarde). “Deze periode is lang genoeg om te voorkomen dat toekomstige generaties alsnog worden opgezadeld met onze broeikasuitstoot, maar kort genoeg om tot actie aan te zetten”, aldus Van den Oever.

Dit leidt tot tegenstrijdige uitkomsten. "Het is bijzonder dat Nederland bepaalde minder betrouwbare impactcategorieën meeneemt, terwijl een goed meetbare factor als koolstofopslag wordt genegeerd," stelt Van den Oever. Een betrouwbare methode om de milieukosten vast te stellen zou niet alleen zorgen voor duidelijkheid in de bouwsector, maar ook bijdragen aan snellere acceptatie van biobased materialen in de bouw.

Het project Milieuprestatie Biobased bouwmaterialen in de Nationale MilieuDatabase werd mede gefinancierd door TKI Agri-Food onder projectcode LWV 20.289.