Nieuws
Zonneparken en biodiversiteit: ruimte voor verbetering
Zonneparken worden vaak aangelegd op voormalige landbouwgrond. Dit kan leiden tot een verhoging van de natuurwaarden, omdat bemesting en het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet nodig zijn. Uit onderzoek van Wageningen Environmental Research, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, blijkt dat er in werkelijkheid nog te weinig aandacht is voor de biodiversiteit. Met name het beheer kan nog veel beter: slechts 3 van de 25 onderzochte zonneparken wordt optimaal beheerd voor biodiversiteit.
In september 2020 telde Nederland 229 zonneparken. En dit aantal groeit exponentieel. “Tot 2050 voorzien we een behoefte aan tenminste 30.000 ha zonneparken op het land,” zegt ecoloog Friso van der Zee. “In dit dichtbevolkte land kunnen we ons, zeker gezien het grote verlies aan biodiversiteit, niet veroorloven om slimme functiecombinaties te negeren. Maar dan moeten we wel weten wat de effecten van verschillende ontwerpen en beheersvormen zijn op de biodiversiteit, de bodem, het landschap en zelfs de voedselproductie.”
Maaien en afvoeren
De grootste belemmering voor een hoge biodiversiteit op voormalige landbouwgrond, is volgens de onderzoekers de bemeste bodem. Slechts enkele plantensoorten, zoals Engels raaigras of brandnetel, zijn bestand tegen veel bemesting en hoge voedselrijkdom. Om de biodiversiteit op voormalige landbouwgrond te verhogen moet de voedselrijkdom dan ook afnemen, zodat meer plantensoorten de kans krijgen om te groeien. Dit kan, zeker in de eerste vijf jaar, door te maaien en het maaisel af te voeren. De hoogste biodiversiteit is dan ook gemeten in parken die maaien en het maaisel afvoeren. Maar bijna alle zonneparken hanteren klepelbeheer, waarbij het maaisel in stukjes blijft liggen.
Kies voor zuid-opstelling
Ook de opstelling van de zonnepanelen is bepalend voor de biodiversiteit. Zonnepanelen liggen bijna altijd op ‘tafels’ in het veld. Friso van der Zee: “Uit het onderzoek blijkt dat hoe meer ruimte er tussen de tafels met panelen is, hoe hoger de soortenrijkdom. Vanaf ongeveer 2 meter tussen de rijen zijn al hoge soortenaantallen mogelijk, mits het beheer goed is.” De onderzoekers vonden dat de biodiversiteit onder de panelen lager is dan ertussen, waar minder verschillende plantensoorten groeien. Dit geldt vooral voor oost-west-opstellingen, waar de hoeveelheid licht onder de panelen erg laag is. “Kies waar mogelijk dus voor zuid-opstellingen,” adviseert Van der Zee.
Gemeenten: stel eisen
“Ontwikkelaars van zonneparken profileren zich al snel als groen en goed voor de biodiversiteit. Maar die biodiversiteit komt niet vanzelf,” benadrukt Van der Zee. “Daar is meer aandacht en kennis voor nodig bij het ontwerp en beheer.” Gemeenten zouden hier volgens de onderzoekers een sturende rol in kunnen spelen. De gemeente is over het algemeen de instantie die een vergunning voor het bouwen van een zonnepark verleent. Daarbij kan de gemeente een natuurplan vragen en eisen aan het beheer stellen. Ook kan de gemeente monitoring van natuurwaarden voor en na aanleg van het park verlangen. Dit zal de kennis van biodiversiteit bij de onderzoekers en de projectontwikkelaars verhogen.
Onderzoek naar effecten op dieren en bodem
In het onderzoek is gekeken naar plantensoorten. Hoewel de diversiteit aan plantensoorten gerelateerd is aan de algehele biodiversiteit, is nog niet helemaal duidelijk wat de effecten op vogels en insecten zijn en wat de verschillende opstellingen bijvoorbeeld met de koolstofvoorraad in de bodem doen. Dit wordt de komende jaren nader onderzocht als onderdeel van het Wageningen Solar Research Programma. Met dit programma doet WUR onderzoek naar de duurzame aanleg van zonneparken, de kwaliteit van het landschap en inpassen van de voedselproductie (agrivoltaics).