
Nieuws
Ecologische effectiviteit van ANLb vraagt om grotere inspanning
Het huidige Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) draagt lokaal bij aan biodiversiteit, maar is in de huidige vorm niet voldoende om de brede afname van boerenlandvogels en andere soorten te stoppen. Dat blijkt uit de ecologische evaluatie van het ANLb, die op 25 maart is gepresenteerd aan minister Wiersma van Landbouw, Visserij, Voedselveiligheid en Natuur (LVVN).
Het ministerie van LVVN en BIJ12 vroegen onderzoekers van Wageningen Environmental Research en Sovon Vogelonderzoek Nederland te evalueren in hoeverre het ANLb, sinds de invoering in 2016, bijdraagt aan het behoud van boerenlandvogels en andere soorten in agrarische gebieden. De onderzoekers concluderen dat het stelsel lokaal positieve effecten heeft, mits er voldoende ecologisch impactvol beheer wordt toegepast. Op landelijke schaal blijft de impact echter beperkt, en om de brede afname van soorten daadwerkelijk te keren, is een veel grotere inspanning nodig.
Intensivering van de landbouw
Al sinds halverwege de twintigste eeuw is duidelijk dat intensivering van de landbouw, die gepaard gaat met lagere grondwaterstanden, gebruik van kunstmest en landbewerking met grote machines, ten koste gaat van veel biodiversiteit. Het ANLb is een subsidiestelsel dat boeren in staat stelt om tegen een financiële compensatie maatregelen op hun land te nemen die het leefgebied voor vogels, zoogdieren, insecten, amfibieën en vissen moeten verbeteren. De maatregelen zijn primair gericht op 68 doelsoorten, waaronder de typische weidevogels zoals de grutto en tureluur, maar ook vogels en andere diersoorten die leven op akkers of in sloten, houtwallen en andere landschapselementen in het boerenland.
ANLb remt afname
In recente jaren, maar ook bij evaluaties van eerdere stelsels van agrarisch natuurbeheer, werd al regelmatig aangekaart dat veel diersoorten in het boerenland ondanks de inzet van agrarisch natuurbeheer nog steeds in aantal afnemen. Dit geeft echter een ongenuanceerd beeld van de effectiviteit van het ANLb. Voor de vogeldoelsoorten bleek dat de landelijke trends sinds de start van het ANLb in 2016 niet sterk zijn verbeterd, vergeleken met een even lange periode voor 2016. Wel bleek dat de trends van weide- en akkervogels in gebieden zonder ANLb verslechterden na 2016, terwijl de trends in ANLb-gebieden onveranderd bleven. Een directe vergelijking van de trends sinds 2016 tussen gebieden met en gebieden zonder ANLb liet zien dat de afnames van broedvogelsoorten minder sterk zijn in gebieden met ANLb. Het ANLb remt dus de afname. Desondanks is nog steeds sprake van brede afnames, met name van weide- en akkervogels. Doorgaan op de huidige voet vormt dus geen duurzame oplossing voor het behoud van deze broedvogelsoorten in het boerenland.

Positief resultaat op lokaal niveau
Hoopvol is dat er voor de vijf doelsoorten grutto, kievit, zomertaling, gele kwikstaart en spreeuw een positieve relatie is tussen het aandeel van een gebied dat uit ANLb beheer bestaat en de trend van de daarin voorkomende vogelsoorten. Dit geldt ook voor de gecombineerde trends van weidevogels, akkervogels en struweelvogels. Met andere woorden: hoe groter het aandeel van een gebied dat uit ANLb beheer bestaat, hoe positiever de trend van bovengenoemde broedvogels. Dit resultaat wijst erop dat het ANLb stabiele tot groeiende aantallen broedvogels op gebiedsniveau kan realiseren, maar dat hiervoor een aanzienlijk aandeel van het gebied uit ANLb-beheer moet bestaan. Dergelijke gebieden zijn momenteel schaars en om die reden nemen de aantallen broedparen in het overgrote deel van de gebieden waar ANLb wordt uitgevoerd nog steeds af. Ook het totale areaal ANLb op landelijke schaal is klein (5% van Nederlands landbouwareaal), waardoor de landelijke negatieve trends maar moeilijk kunnen worden beïnvloed.
Geen verbetering voor vissen en amfibieën
Telgegevens van RAVON zijn gebruikt om te analyseren of het ANLb effect heeft op de trends van vissen en amfibieën. Voor geen van de soorten bleek een effect aantoonbaar en ook bij deze soortgroep is nog steeds sprake van brede afnames. Een belangrijk knelpunt bij vissen en amfibieën, maar ook bij andere soortgroepen, is dat externe factoren het effect van het ANLb kunnen tenietdoen. Denk daarbij onder andere aan de invloed van waterkwaliteit, exotische rivierkreeften, klimaatomstandigheden en predatie.
Habitatverbetering
Naast de trends werd ook de kwaliteit van het leefgebied voor de doelsoorten onder de loep genomen. Over het algemeen bleek dat het ANLb wel op de juiste plekken werd uitgevoerd. Op de lange termijn helpen populaire beheerpakketten zoals legselbeheer en uitgesteld maaibeheer echter niet om de habitatkwaliteit te verbeteren. De beheerpakketten greppel-plasdras en kruidenrijk grasland doen dat wel. Het is een positieve ontwikkeling dat steeds vaker voor deze maatregelen wordt gekozen. Er kan nog wel meer werk gemaakt worden van het ruimtelijk clusteren van beheermaatregelen, om het leefgebied voor de doelsoorten nog aantrekkelijker te maken.
Aanbevelingen
De belangrijkste conclusie van deze evaluatie is dat het ANLb in de huidige vorm onvoldoende zal zijn om de landelijk negatieve trends om te buigen. Daarvoor is het ANLb op gebiedsniveau niet effectief genoeg en is de impact op landelijke schaal klein. Er zijn duidelijke aanknopingspunten voor verbetering, waarvan de belangrijkste is dat uitbreiding van het areaal ANLb op dusdanige wijze moet plaatsvinden dat voldoende gebieden worden gerealiseerd waar ecologisch impactvol agrarisch natuurbeheer ruimtelijk geclusterd wordt uitgevoerd.