Nieuws
Vlees, Flex en Vega, de ene vleeseter is de andere niet
Vanuit Wageningen University & Research zijn recentelijk twee studies verschenen waarin consumenten met verschillende eetpatronen worden vergeleken. Meer in het bijzonder gaat het om vleeseters, flexitariërs en vegetariërs, én de diversiteit binnen deze groepen. Deze studies hebben als doel nader te verkennen hoe en in hoeverre zulke consumentengroepen van elkaar verschillen, zowel in motivaties als in sociaal-demografische kenmerken. Er is een opgave om de komende jaren te komen tot een andere balans in de eiwitconsumptie. Minder vlees eten is hier een belangrijke factor. Het is daarom nu de tijd om te zoeken naar mogelijke aanknopingspunten om die balans te helpen realiseren. Hierbij is het raadzaam om rekening te houden met verschillen in motieven, houdingen en gedragingen tussen consumentengroepen.
Er bestaat brede overeenstemming in de wetenschap dat zowel milieu- als gezondheidswinst is te boeken met een eetpatroon waarin meer ruimte is voor plantaardige eiwitproducten en minder voor dierlijke eiwitten. Daarom heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als beleidsdoelstelling geformuleerd dat de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het Nederlandse voedingspatroon in 2030 een 50/50-balans heeft. In de praktijk betekent dit voor veel Nederlanders dat ze meer peulvruchten, noten en zaden, vleesvervangers en volkoren producten gaan eten en dat ze minder vlees en zuivel gaan consumeren dan ze gewend zijn.
Onze eetgewoonten zijn dus vaak nog niet goed afgestemd op de wetenschappelijke consensus en het gestelde beleidsdoel. Sommige mensen eten wel in de goede verhoudingen, maar het merendeel van de Nederlanders (nog) niet. Mensen met verschillende eetpatronen hebben andere ‘beweegredenen’ om hun voedingsgedrag te veranderen en een andere balans tussen dierlijk en plantaardig te vinden.
Vleeseters, vleesminderaars en vleesmijders
In consumentenstudies naar dierlijk en plantaardig eten komen begrijpelijkerwijs drie hoofdcategorieën aan de orde: vleeseters, vleesminderaars (flexitariërs) en vleesmijders (vegetariërs en veganisten). Recent onderzoek naar deze groepen heeft geleerd dat flexitariërs een aparte groep zijn tussen verstokte vleeseters en overtuigde vleesmijders in. Onderzoek wijst eveneens uit dat er onderlinge verschillen tussen flexitariërs bestaan. Een andere ontwikkeling in het onderzoek is dat vegetariërs en veganisten niet alleen meer apart worden bestudeerd maar vergeleken met omnivoren. Zulke nieuwe onderzoekslijnen hebben de zoektocht naar verschillen in houdingen en intenties ten aanzien van het eten en het minderen van vlees verrijkt. Ook de studie naar verschillen in sociaal-demografische kenmerken (leeftijd, geslacht, e.d.) tussen consumenten met andere diëten heeft zich verfijnd.
Verschillen tussen etersgroepen
De wetenschap legt dus in algemene zin meer verschillen en details tussen en binnen de verschillende etersgroepen bloot. Het wordt daarbij ook duidelijk dat veel sociale contexten, motieven, kennis of vaardigheden van consumenten een meer plantaardig eetpatroon vaak in de weg staan. Op de weg naar een meer plantaardige eetcultuur dan de huidige, bevinden zich de nodige belemmeringen. De grote en diverse groep van flexitariers laat echter zien dat vleesminderen en meer plantaardig eten wel potentie hebben.
Het ligt daarom voor de hand om de 50/50 beleidsdoelstelling zeker ook te richten op deze vleesminderaars. Onder flexitariërs bestaat er animo de frequentie en de hoeveelheid van vleesconsumptie te verlagen. Er zijn mogelijkheden om ze de plantaardige kant op te laten gaan via het eten van bijvoorbeeld meer peulvruchten en noten. Deze groep is bovendien van belang om een nieuwe eiwitbalans mainstream te helpen maken.
Verstokte vleeseters zullen meer bereidheid krijgen op te schuiven naar een meer gebalanceerd eiwitdieet vanwege redenen van gezondheid en betaalbaarheid. Vegetariërs op hun beurt kunnen ook een bijdrage leveren aan een plantaardiger dieet door dierlijke eiwitalternatieven in te ruilen voor plantaardige. Bijvoorbeeld door niet voor kaas of ei als vleesvervanger te kiezen maar voor bonen of noten. Vegetariërs kunnen daarnaast aan omnivoren het voorbeeld geven hoe gemakkelijk, lekker of gezond plantaardiger eten in de alledaagse praktijk is.
Uitdagingen en aanknopingspunten
Hedendaags consumentenonderzoek laat zien dat het een maatschappelijke uitdaging is om beleid te maken rond een plantaardig eetpatroon. Tal van initiatieven in de markt en maatschappij en diverse motieven van consumenten bieden weliswaar ondersteuning, maar tegelijkertijd zijn er ook de nodige barrières. Deze bevinden zich in de sociale omgeving en in eetnormen waar het eten van vlees stevig verankerd zijn. Obstakels worden ook gevormd door het (zelfingeschatte) gebrek aan vaardigheden om plantaardig te koken, het gebrek aan kennis over plantaardige recepten of over de nevenschade van vlees op het milieu.
Het recente onderzoek maakt ook duidelijk dat er verschillen in motivaties van consumenten bestaan en verschillen in hun voorkeuren voor diverse dierlijke en plantaardige eiwitproducten. Het onderscheid tussen diverse dieetgroepen is vooral op deze aspecten aanzienlijk, niet zozeer door verschillen in achtergrondkenmerken als leeftijd of geslacht.
Deze uitkomst doet vermoeden dat het niet zo eenvoudig is om op te schuiven naar meer plantaardig eetpatronen voor consumenten die er meer ‘vleesrijke’ eetpatronen op nahouden. Laatstgenoemden lijken meer ontvankelijk voor bijvoorbeeld de specifieke inzet op kleinere porties vlees terwijl zulke doelgroepen als fervente flexitariërs of vegetariërs eerder te bewegen zijn om te kiezen voor strikt plantaardige eiwitbronnen als champignons, cashewnoten, kikkererwten of vegetarische burgers.
Tegelijkertijd bieden verschillen tussen dieetvormen ook aanknopingspunten voor de uitgezette beleidslijn. Het etaleren van bepaalde motieven zal de ene groep meer aanspreken dan de andere. Motivaties om vlees te minderen verschillen sterk tussen groepen en daar is gebruik van te maken in de communicatie. Zo blijkt er betrekkelijk weinig kennis aanwezig te zijn over de gezondheidsvoordelen van vleesminderen. Terwijl gezondheid wel een belangrijk gedragsmotief is als het om eten gaat. Gezondheid is dus een troefkaart om uit te spelen in het communicatiebeleid rond ‘meer plantaardig, minder dierlijk’ eten. Ook de sociale omgeving biedt kansen. Bijvoorbeeld door via sociale media (influencers) de ‘meer plantaardig, minder dierlijk’-boodschap uit te dragen. Of door flexitariërs en vegetariërs een voorbeeldfunctie te geven en zodoende de aandacht van meer vleesetende doelgroepen te trekken.