Stijgend aandeel kosten mestafzet in totale kosten op melkveebedrijven

De kosten voor mestafzet op melkveebedrijven laten in de afgelopen 20 jaar een sterke stijging zien. Hiervan is het mestbeleid waarbij gebruiksnormen worden aangescherpt en plaatsingsruimte wordt ingeperkt één van de belangrijkste oorzaken. Daarnaast heeft ook de bedrijfsomvang invloed op de mestafzetkosten.

Flinke kostenstijging sinds 2002

Mest die niet op het eigen bedrijf geplaatst kan worden, moet worden afgezet op de mestmarkt. Hier zijn kosten aan verbonden. In 2023 waren de mestafzetkosten van melkveebedrijven bijna dertig keer hoger dan in het begin van het millennium en circa vier keer hoger dan 10 jaar geleden (blauwe lijn in figuur 1). De afzetprijzen in euro per ton lagen in 2023 circa vier keer hoger dan 20 jaar geleden (oranje lijn in figuur 1). Evenredig met de stijgende afzetkosten nam ook het aandeel van de mestafzetkosten in de totale kosten en afschrijvingen van bedrijven toe, van 0,6% in 2002 naar 3,5% in 2023.

Effect beleid op mestafzetkosten melkveebedrijven

In figuur 1 valt de sterke stijging in mestafzetkosten en -prijzen vanaf 2014 met een piek in 2016 op. Dit is het effect van de afschaffing van het melkquotum per 1 april 2015. Rond die tijd is de melkveestapel binnen twee jaar met ongeveer 10% gestegen. De mest van deze extra veestapel kon vaak niet geplaatst worden op het eigen bedrijf, waardoor er druk op de mestmarkt ontstond. De invoering van het fosfaatplan (2017) en het fosfaatrechtenstelsel (2018) zorgde voor een krimp van de veestapel en een lagere veebezetting op melkveebedrijven. Hierdoor nam de druk op de mestmarkt weer af, wat te zien is aan de dalende afzetkosten en -prijzen in de jaren erna.

In 2022 en 2023 zien we opnieuw een forse stijging van de mestafzetkosten. Deze bereiken in 2023 hetzelfde niveau als in 2016. Terwijl in 2016 de prijzen zijn gestegen door extra aanbod op de mestmarkt na afschaffing van het melkquotum, is de recente prijsstijging vooral te wijten aan de inperking van de plaatsingsruimte door de afbouw van de derogatie en de begeleidende maatregelen. In de afbouwperiode van de derogatie (2022-2025) wordt de gebruiksnorm voor dierlijke mest ieder jaar verlaagd waardoor de plaatsingsruimte binnen en buiten het eigen bedrijf afneemt. Met de verdere afbouw van derogatie zal het aanbod van mest op de markt verder toenemen, met als gevolg een verdere stijging van de mestafzetkosten.

Figuur 1: Mestafzetkosten (euro/bedrijf) en prijs afgezette rundermest (euro/ton), 2002 tot en met 2023 - Bron: Bedrijveninformatienet.
Figuur 1: Mestafzetkosten (euro/bedrijf) en prijs afgezette rundermest (euro/ton), 2002 tot en met 2023 - Bron: Bedrijveninformatienet.

Ook effect toename bedrijfsomvang

Naast beleid is ook schaalvergroting en de groeiende omvang van melkveebedrijven van invloed op de mestafzetkosten per bedrijf. Zo is het gemiddeld aantal melkkoeien per melkveebedrijf in het Bedrijveninformatienet in de afgelopen 20 jaar bijna verdubbeld van 60 in 2002 tot 110 in 2022. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte is in dezelfde periode gestegen van 40 naar circa 65 ha. Qua veebezetting is dat een stijging van gemiddeld 1,5 naar 1,7 melkkoeien per hectare. De veebezetting pikte in 2016 met ruim 1,8 melkkoeien per hectare.

De gemiddelde hoeveelheid afgezette mest per bedrijf is tussen 2002 en 2022 met een factor 30 gestegen van 20 naar meer dan 600 ton (oranje lijn in figuur 2). Deze stijging ligt in dezelfde orde van grootte als de stijging van de mestafzetkosten (figuur 1). Tegelijkertijd is ook het aandeel melkveebedrijven met mestafzet in het Bedrijveninformatienet gestegen van 10% naar 60% (blauwe lijn in figuur 2). Meer dan de helft van de bedrijven in het Bedrijveninformatienet produceert dus meer mest dan er op het eigen bedrijf kan worden aangewend.

Figuur 2: Mestafzet (ton/bedrijf) en aandeel Informatienet-bedrijven met mestafzet (%), 2002 tot en met 2022 - Bron: Bedrijveninformatienet.
Figuur 2: Mestafzet (ton/bedrijf) en aandeel Informatienet-bedrijven met mestafzet (%), 2002 tot en met 2022 - Bron: Bedrijveninformatienet.

Katrin Oltmer

Wageningen Economic Research