Nieuws
Genetische diversiteit in wilde rozen in kaart gebracht
In de door Staatsbosbeheer beheerde genenbank Roggebotzand in Flevoland staat een mooie collectie wilde rozen. De collectie bestaat uit 15 taxa verzameld op een groot aantal plekken in ons land. Genetische karakterisering van deze rozencollectie en in situ populaties door onderzoekers van WUR liet zien dat er verrassend veel klonen voorkomen in rozen, sommige lokaal maar ook wijdverspreid.
In Nederland behoren de meeste wilde rozen tot de Rosa sectie Caninae, beter bekend als de hondsrozen. De rozen die je in het wild tegenkomt, zijn vaak schaarser geworden door veranderingen in het landschap. Vroeger hadden we bijvoorbeeld veel hagen en bosranden waar deze rozen welig tierden, maar die zijn in de loop van de jaren grotendeels verdwenen door landbouw, ontbossing en intensieve begrazing. Hierdoor zijn bijna alle wilde rozen in Nederland zeldzaam geworden.
Ingewikkelde taxonomie
Om deze rozen te behouden, richten we ons ook op ex situ-behoud. Dit betekent dat we de rozenstruiken buiten hun natuurlijke omgeving bewaren in een genenbank. Het beheer van deze veldcollecties is echter een grote uitdaging. Er moet goed worden nagedacht over welke rozen in de collectie moeten worden opgenomen.
Rozen hebben een aantal unieke eigenschappen die hun genetische opbouw ingewikkeld maken. Ze kunnen bijvoorbeeld kruisen met andere rozensoorten, wat leidt tot allerlei hybride vormen. Bovendien kunnen sommige soorten zich vegetatief voortplanten, bijvoorbeeld via worteluitlopers. Ook kunnen ze af en toe zonder bestuiving zaden maken (apomicten). Daarnaast kenmerken de hondsrozen zich door een afwijkende vorm van meiose (de canina-meiose), waarbij de nakomelingen vaak sterk op de moederplant lijken. Om inzicht te krijgen in hun vermogen tot klonale voortplanting, is gebruik gemaakt van DNA-analyses. Zo is bepaald welke individuen genetisch het meest divers zijn en dus het beste bewaard kunnen worden.
Wijdverspreide klonen
In de genetische karakterisering van de wilde rozen, waarin meer dan 500 individuen zijn geanalyseerd, ontdekten we dat de klonaliteit sterk varieert tussen soorten. Vooral in de Rubiginaea-groep, waaronder soorten als R. rubiginosa en R. gremlii, vonden we grote aantallen identieke genotypen. Hoewel de meeste klonen op dezelfde plek voorkomen, zijn sommige klonen verrassend wijdverspreid, soms over honderden kilometers. Het wijdverspreid voorkomen van klonen kan mogelijk verklaard worden door menselijke activiteit, maar ook door vogels die de zaden verspreiden. Veel rozen groeien namelijk in de Nederlandse duinen, waar vogels de rozenbottels als voedsel gebruiken.
Dit onderzoek helpt ons niet alleen beter begrijpen hoe wilde rozen zich in Nederland verspreiden, maar biedt ook waardevol inzicht in welke populaties nog nieuw materiaal verzameld kan worden om de diversiteit in de genenbank aan te vullen. Door een betere verzamelstrategie samen met kennis over redundanties in de collectie kan de samenstelling van de rozencollecties worden geoptimaliseerd.