Nieuws

Dierenwelzijn kost wat en daarvoor is iedereen aan zet

article_published_on_label
11 oktober 2024

De maatschappelijke roep om meer dierenwelzijn in de veehouderij is groot; bijvoorbeeld door grotere stallen en meer uitloopruimte. De deelnemers aan het Convenant Dierwaardige Veehouderij wilden weten wat een substantieel hoger niveau van dierenwelzijn in de veehouderij gaat kosten. Deze financiële aspecten zijn doorgerekend door onderzoekers van Wageningen University & Research en Connecting Agri & Food. Zij komen uit op een prijskaartje van 4 tot 5 miljard euro.

Het onderzoek startte in opdracht van de partijen die praten over het Convenant Dierwaardige Veehouderij. Dat is een brede groep bestaande uit NGO’s zoals dierenwelzijnsorganisaties, maar ook vertegenwoordigers uit de veehouderijsector. Onderzoekers Roel Jongeneel (WUR) en Gé Backus (Connecting Agri & Food) geven duiding aan de cijfers. Het rapport is hier in te zien.

1. Vier tot vijf miljard euro, dat is nogal een bedrag?

    “Dat bedrag springt wel meteen in het oog”, erkent Roel Jongeneel, “Maar of je dit een groot bedrag vindt of niet - en vooral welke waarde je eraan hecht - is voor iedereen anders, afhankelijk van je gezichtspunt en waarden. Producenten en dierenwelzijnsgroepen kijken doorgaans elk op hun eigen manier naar het onderwerp ‘dierwaardig’ en dus ook naar de kosten ervan.”

    Welke waarde je hecht aan de hoogte van dit bedrag, hangt af van je gezichtspunt en waarden

    2. Kan je vertellen hoe je tot dat bedrag komt? Om wat voor aanpassingen gaat het?

    Gé Backus: “Je moet je realiseren dat verbetering van het dierenwelzijn forse investeringen vraagt in stalaanpassingen, leef- en bewegingsruimte en het verbeteren van het klimaat in de stal. Ook voorzieningen om jonge dieren langer bij de moeder te houden en het bieden van uitloopmogelijkheden kosten veel geld.”

    3. Wie moet dat bedrag betalen?

    “Dat is natuurlijk de hamvraag. Wij doen daar in dit onderzoek geen uitspraken over”, zegt Jongeneel. De onderzoeker schetst dat je de kosten bij producenten kunt neerleggen, die dat natuurlijk verrekenen in hun kostprijs. “Dat kunnen alleen de sterkste bedrijven aan. Je kunt de rekening ook bij de consument neerleggen. We hebben ook daar wat aan gerekend en komen dan op een bedrag per huishouden van circa 55 euro per jaar, ofwel circa 1 euro per week. Een derde optie is dat de kosten gedeeltelijk via subsidies door het Rijk worden gecompenseerd. Dan betalen we het uiteindelijk allemaal gezamenlijk via de belastingen.”

    4. Zijn er ook kanttekeningen bij de resultaten te plaatsen?

    Jongeneel: “Een belangrijke kanttekening is dat we alléén een financiële doorrekening hebben gedaan. Terwijl financiën natuurlijk niet het enige aspect is of moet zijn rond een meer dierwaardige veehouderij. Er zijn daarnaast ook ethische, ecologische en politieke afwegingen. Die zijn ook belangrijk. Sterker nog, je kan zeggen dat die uiteindelijk zelfs de hoofdaanleiding waren om convenantsgesprekken over dierwaardige veehouderij te gaan voeren. Wij hebben die aspecten echter niet onderzocht.”

    5. Hoe moet het nu verder?

    Backus: “Een aantal veranderingen is al ingezet. Europese regelgeving die bedrijven verplicht om duurzaamheidsrisico’s in beeld te brengen, beïnvloedt hoe afnemers met producenten omgaan. Dit heeft vergaande gevolgen voor de inrichting van ketens en hoe contracten worden opgesteld. Waar het vroeger alleen ging om het wegen van rendement en risico, wordt duurzaamheid meer en meer onderdeel van deze afwegingen. Aansluitend daarop geven wij partijen een aantal aanbevelingen mee.”

    6. Welke aanbevelingen doen jullie?

    De Nederlandse dierhouderijsectoren produceren veelal voor export. Het verhogen van de kostprijs voor hun producten gaat gemakkelijker als andere landen in Europa dezelfde standaarden hanteren. Jongeneel: “Verder zou het, denken wij, ook helpen en eerlijk zijn als we aan wat we importeren dezelfde hogere dierwaardigheidseisen te stellen als die we vragen van de Nederlandse veehouders.”

    “Om die dierwaardige veehouderij op poten te zetten, zijn er nog wel een paar struikelblokken”, zegt Gé Backus, “Vooral vergunningverlening bij stalaanpassing of nieuwbouw is een probleem. Ons advies is om daar wat aan te doen. Ook hebben nieuwe houderijsystemen altijd te maken met kinderziekten. We denken dat het cruciaal is om deze door middel van pilots snel op te lossen.”
    Roel Jongeneel: “Er speelt op dit moment meer dan dierenwelzijn in de landbouw. Daarom verdient het de aanbeveling om maatregelen in het kader van dierenwelzijn en het gebiedsgerichte beleid rond stikstof, klimaat, water, en biodiversiteit integraal te bekijken en samen op te pakken. Dat voorkomt verkeerde beslissingen of beslissingen die elkaar tegenwerken.”

    “Tenslotte zou je kunnen zeggen dat iedereen een verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de verbetering van dierenwelzijn; overheid, consumenten, producenten en bedrijfsleven”, legt Backus uit, “Het is goed om na te denken hoe iedere betrokkene zijn of haar steentje in dit geheel kan bijdragen. We laten zien dat er al goede voorbeelden zijn. De opkomst van het Beter Leven keurmerk in het voorgaande decennium is zo’n voorbeeld waarin alle partijen hun aandeel pakken. Maar het gaat ook om de mate waarin de markt in beweging komt. Daar zit echt nog ruimte voor verbetering. Alle partijen moeten samen optrekken en hun verantwoordelijkheid pakken.”

    Verantwoording rekenmethode

    De rekenwijze voor deze studie komt overeen met die bij de analyse van de economische impact van andere dierenwelzijnsstandaarden (bijvoorbeeld het Beter Leven keurmerk). Die methode rekent alleen met de meerkosten. Het voordeel daarvan is dat het een beproefde en bewezen methodiek is. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige of bestaande situatie. Dat referentiepunt is zowel om praktische redenen alsook op verzoek van de partners in het convenanttraject zo gekozen.

    Bij de berekeningen is onderscheid gemaakt in extra operationele kosten en extra uitgaven in verband met investeringen die moeten worden gedaan. Van de investeringen worden de jaarkosten bepaald, rekening houdend met rentekosten, de kosten van afschrijvingen en kosten voor onderhoud). Voor de kosten van maatregelen is zo veel mogelijk uitgegaan van de in KWIN-veehouderij opgenomen gegevens, waar nodig aangevuld met bestaande offertes en expert-informatie.