Blogpost
BLOG: Het gezinsbedrijf verdwijnt – of niet?
Het gezinsbedrijf is de hoeksteen van onze landbouwstructuur. De landbouwpolitiek verwijst er regelmatig naar. Het industriële bedrijf spreekt weinigen aan, zeker als het megastallen zou hebben. Tegelijkertijd zien we bedrijven steeds groter worden: 50 ha tomaten, 500 koeien, 5.000 varkens op verschillende vestigingen. Komt het gezinsbedrijf straks alleen nog voor in de geschiedenisboekjes?
Om die vraag te beantwoorden moet je je afvragen waarom we gezinsbedrijven hebben, in plaats van grootlandbouwbedrijven (zoals plantages) of het andere uiterste: keuterboeren die weinig meer dan hun eigen voedsel produceren.
De kracht van gezinsbedrijven boven grootlandbouwbedrijven ligt enerzijds in het tevreden zijn met een laag rendement en anderzijds in de onbeheersbaarheid van de agrarische productieprocessen. Het lage rendement komt omdat gezinsarbeid niet snel de sector verlaat – het gezin let meer op het totale inkomen uit het bedrijf dan alleen op de arbeidsopbrengst. En die lage beloning houdt de kapitalisten buiten de deur; die moeten van de bank of de beurs immers een hoog rendement halen, zeker als men veel risico loopt.
Onbeheersbaarheid van de productie
Dat risico ontstaat door de onbeheersbaarheid van de productie met kans op slecht weer en ziektes. En daardoor is er ook sprake van wat wij economen ‘moreel gevaar’ (moral hazard) noemen. Stel je voor dat je investeert in een grootlandbouwbedrijf in bijvoorbeeld Oost-Europa; hoe weet je dan dat de manager zich optimaal inzet voor je investering? Slechte resultaten zijn makkelijk te wijten aan tegenvallend weer of ziektes. Hoe weet de manager dat de werknemer achterop de kavel niet de kantjes ervan afloopt? En dus moeten er kosten worden gemaakt voor toezicht (transactiekosten in het jargon), terwijl de zelfstandige ondernemer in het gezinsbedrijf ook in het weekend uit eigen motivatie hard voor de eigen portemonnee werkt.
Terug naar de vraagstelling: blijft het gezinsbedrijf in de toekomst bestaan? Nu veel uitvoerende arbeid is weg-gemechaniseerd (en geen toezicht meer behoeft) is schaalvergroting aantrekkelijk om zo bij de boer en zijn zakenpartners op management-arbeid te besparen: je verkoopt net zo makkelijk 1000 ton aardappelen als 100 ton. Zeker aan retailers die een mooie, uniforme partij willen.
Wat vooral nog wordt onderschat is dat ICT en moderne genetica de productieprocessen steeds beter voorspelbaar en beheersbaar maken. Minder moreel gevaar. De Amerikaanse onderzoekers Allen & Lueck constateerden in hun beroemde analyse ‘The Nature of the Farm’ (2002) dat “in those cases where nature’s seasons and uncertainty can be controlled, agricultural production tends to be organised as large-scale corporate farms as in much of the modern economy”.
Agrarische Familie Onderneming
Ik denk dan ook dat het gezinsbedrijf op weg is om zich te ontwikkelen naar een mkb-achtige vorm die ik Agrarische Familie Onderneming (AFO) zou willen noemen. Maar het zou me niet verbazen als we die ook gewoon Gezinsbedrijf zouden blijven noemen. Uit ander Amerikaans onderzoek blijkt namelijk dat de term al vaak is aangepast. Ooit was je alleen een gezinsbedrijf als je alle arbeid en kapitaal zelf leverde en dus geen personeel of bankleningen had, en als je verder geen grond pachtte, of geen loonwerker inhuurde. Bij elke vernieuwing in de sector werd de definitie opgerekt. Blijkbaar is vooral de besluitvorming aan de keukentafel kenmerkend.
De VN heeft 2014 uitgeroepen tot het jaar van het gezinsbedrijf – wat mij betreft wordt het tijd om te studeren op het effect van ICT en moderne genetica op de ontwikkeling van het gezinsbedrijf.