Landschapsleutel ontsluit bodemkennis voor natuurontwikkeling
Inrichtingsmaatregelen bij grote wateren hebben vaak tot doel de veiligheid te vergroten en effecten van klimaatverandering op te vangen. De Landschapsleutel geeft samen met de Landschappelijke Bodemkaart van Nederland een beeld van de mogelijkheden om ook de natuur te laten profiteren.
In 2011 is de eerste versie van de Landschapsleutel ontwikkeld als leidraad voor natuurontwikkeling. Het doel was om daarmee de abiotische potenties voor natuurontwikkeling en -herstel beter te benutten.
De landschapssleutel maakt onderscheid tussen 128 Fysisch-geografische typen. Met die typen kan met de Landschapsleutel op perceelniveau bepaald worden wat de realisatiekansen voor potentiële vegetaties zijn.
Vier stappen
In de analyse worden de volgende stappen onderscheiden:
- Wat is de landschapsecologische positie? Raadpleeg hiervoor vragenlijsten en beschrijvingen in online tool en het rapport.
- Welke vegetaties kunnen voorkomen? Lijsten met potentiële vegetaties per fysisch-geografisch type zijn beschikbaar.
- Voldoen de actuele abiotische condities voor deze vegetaties? Vergelijk deze (grondwaterstanden, overstromingsfrequentie, zuurgraad en voedselrijkdom van de bodem of zoutgehalte) met de abiotische randvoorwaarden voor de potentiële vegetaties.
- Wat is het effect van inrichtingsmaatregelen? Bepaal hiervoor de realisatiekansen voor potentiële vegetaties nogmaals, rekening houdend met de maatregelen die behoren bij een inrichtingsvariant. Bijvoorbeeld: afgraven heeft effect op voedselrijkdom van de bovengrond, vochttoestand en overstromingsfrequentie door maaiveldverlaging en vaak ook op de zuurbuffer. Hiermee kunnen inrichtingsvarianten vergeleken worden.
Praktijk: Bepalen waar de beste kansen liggen voor nieuw blauwgrasland en dotterbloemhooiland
De hiervoor beschreven methode is al in veel gebiedsstudies toegepast, onder andere bij onderzoek naar de kansen voor natuurontwikkeling op de kwelrijke flank van Oostelijke Vechtplassen. Doel was een beoordeling van de kansrijkdom van graslandpercelen voor de ontwikkeling van blauwgrasland, dotterbloemhooiland en kamgrasweiden. Door de getrapte benadering kon het gedetailleerde veldwerk en bodembemonstering beperkt worden tot de meest kansrijke percelen.