Inspirerende vrouwen van WUR: Eveline van Leeuwen
‘Succesvolle economen zijn veelal masculien’ kopt een publicatie op de gang in Leeuwenborch op het prikbord tegenover de kamer van Eveline van Leeuwen, hoogleraar Urban Economics. “Inderdaad”, bevestigt Eveline de studie van haar mannelijke collega, “Het vak economie trekt een bepaald type mens aan; beslissingsgericht en op details/kwantitatief gericht (in kleuren omschreven als rood en blauw). Deze eigenschappen worden vaak toegeschreven aan mannen, die bij sollicitaties vaak de voorkeur geven aan mannen die op hen lijken. Dus qua eerlijke man/vrouwverhouding is hier nog werk aan de winkel”, zegt Eveline lachend.
Hoe kwam je bij WUR terecht? Vanwaar je interesse in steden?
“In eerste instantie wilde ik ‘plantenveredeling en gewasbescherming’ gaan studeren in Wageningen, omdat ik geïnteresseerd was in gewasbescherming en met name in biologische bestrijding. Tijdens een gesprek met wervingsstudenten om mijn inschrijving ‘warm’ te houden, bleek dat daar veel scheikunde aan te pas kwam. Natuurkunde en wiskunde waren mijn favoriete vakken en dus werd het landinrichtingswetenschappen. Ik was altijd al geïnteresseerd in ruimtelijke verschillen. Hier kon ik kwantitatief onderzoek doen en dat combineren met kwalitatief onderzoek, zoals interviews afnemen; ‘lekker rekenen aan de ruimte’, zoals ik mijn werk omschrijf. Via een internationaal congres in Leeuwarden, waar ik als MSc-student een presentatie mocht geven, kwam ik bij de VU terecht. Ik ben daar gepromoveerd op de functies van steden in de landelijke economie. Het onderzoek heb ik deels op het (toenmalige) LEI (nu WEcR) gedaan. Ik ontmoette hier op de Leeuwenborch dus gelijk weer een aantal bekenden. Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar de relatie stad/platteland. Vaak wordt er óf met een plattelandsbril óf met een stadsbril naar gekeken. Veel onderzoekers, beleidsmedewerkers en politici wonen zelf in stad. Dat geeft een gekleurd beeld. Ik probeer de problematiek van beide kanten te bekijken.”
Woon je zelf op het platteland of in de stad en hoe heeft dit invloed op jouw geluk?
“Ik kom uit Wijk bij Duurstede, heb in Wageningen en Utrecht gewoond en ben nu inwoner van Maarn; een dorp met maar 4000 inwoners, maar met veel forensen. Het heeft de gemoedelijkheid van een dorp met veel sterke sociale netwerken, maar veel inwoners hebben de houding van stedelingen. Veel groen en ruimte, en dus een gezonde omgeving, maar ook met veel contacten en toegang tot stadse voorzieningen. Voor mij is Maarn ‘the best of both worlds’.”
Studie in Wageningen, gepromoveerd aan de VU en toch weer terug in Wageningen? Zie je verschillen in cultuur op beide universiteiten? Wat betreft diversiteit en inclusiviteit?
“In Amsterdam was de afdeling Ruimtelijke Economie zo’n 80 fte groot. Heel lang was ik het enige vrouwelijke wetenschappelijk personeelslid. Toen ik wegging hoorde ik: “We hebben het vaak over je gehad”, waarop ik zei: “Had het er vaker MET mij over gehad.”. Nederlandse universiteiten scoren sowieso slecht qua aantal vrouwelijke hoogleraren. WUR bungelt redelijk onderaan. Binnen onze sectie economie zijn vrouwen ook flink ondervertegenwoordigd. Wij hebben natuurlijk Tenure Track om die doorgroei te bevorderen. Het voordeel is dat de procedure transparant en duidelijk is. Het grote nadeel vind ik de tijdsdruk waar je onder komt te staan, waardoor kwaliteit in het gedrang komt.”
Ben je gelijk hier aangesteld als hoogleraar? Wat ging daaraan vooraf?
“Ik ben hier direct als hoogleraar ingestroomd. Bij de VU miste ik de helderheid hoe ik moest opklimmen van UD naar UHD. Dat heb ik toen zelf georganiseerd door een ontwikkelplan te maken met wat er nodig was voor een volgende stap, zoals het aantal hoogwaardige publicaties. Met elkaar hebben we hiervoor een (flexibele) tijdschatting gemaakt. Hierbij werd ingecalculeerd dat een goede publicatie langer kan duren. Er stond dus geen druk op, maar we hebben wel verwachtingen vastgelegd. Ik vind het fijn om doelen te hebben.”
Heb je tips voor WUR-medewerkers onderweg naar de functie van hoogleraar? Helpt het Tenure Track-systeem daar voldoende bij?
“Mijn tips? Laat je vooral niet opjagen. En houd de kwaliteit van je werk (onderzoek/publicaties) hoog in het vaandel. Ik vind het goed dat er afspraken worden gemaakt worden voor doorgroei met Tenure Track. Zo wordt de procedure transparant. Maar de vorige versie Tenure Track was te strak. In de nieuwe versie (Tenure Track 2.0) mag je er weliswaar langer over doen, maar de tijdstuk is nog steeds hoog. Onderzoek wordt niet beter door het snel te doen. Als iets niet lukt moet je de mogelijkheid/ tijd krijgen om een ander pad in te slaan. Dat kan meer tijd kosten. Daar komt nog bij dat de eisen om te publiceren in bepaalde bladen specifiek zijn voor WUR. Ga je ergens anders heen, dan heb je daar niet veel aan. Kwaliteit wordt overal gewaardeerd. Dat probeer ik mijn promovendi en wetenschappers mee te geven en daarbij te helpen.”
Hoe bewaak je als succesvolle hoogleraar de balans tussen werk en privé?
“Hoogleraar zijn is een drukke, maar ook een flexibele baan. Ik heb in mijn tijd bij de VU een tweeling gekregen, maar ik breng hen regelmatig zelf naar school en dan begin ik gewoon om 9 uur. Dat kan als ik geen vroeg college hoeft te geven. Omdat ik ook een partner heb met een flexibele baan, doen wij de zorgtaken samen. Het is belangrijk om de taken thuis eerlijk te (kunnen) verdelen. Mijn stelregel was vooral toen de kinderen jonger waren; ik werk niet waar zij bij zijn. Dat vind ik het voordeel van kinderen; je wordt gedwongen om je hoofd op een andere manier te gebruiken. Kinderen hebben relativeert enorm. Als onderzoeker zit je altijd in je hoofd. En moet je oppassen dat je niet altijd met je werk bezig bent en je identiteit aan je baan ontleent. Toen ik met zwangerschapsverlof ging merkte mijn toenmalige hoogleraar op; in een jaar gebeurt er niet zo veel in de wetenschap. Dat zet zaken wel in een tijdsperspectief.”
Ervaar jij verschil in hoe mannen en hoe vrouwen tegemoet getreden worden in de omgeving waarin jij werkt (werkgroepen, vergaderingen, projecten)?
“Als vrouw in een hogere functie heb je gauw dat mensen zich afvragen; “Is zij wel stevig genoeg?” Je moet jezelf steeds bewijzen. Eigenlijk zouden we bij sollicitaties vooral naar de Cv’s moeten kijken, want vrouwen presenteren zich anders en kunnen onzeker overkomen. Het is bewezen dat zowel mannen als vrouwen bij gelijke geschiktheid allebei eerder voor een man kiezen. Dit is gelukkig wel langzaam aan het veranderen en we zijn ons steeds meer bewust van dat het zo werkt. Het streven naar meer vrouwen in een team vind ik geen doel op zich. Je wilt graag het beste team voor de betreffende opdracht. Wij streven naar een team met meer diversiteit; een betere afspiegeling van de samenleving. Dat lukt aardig. Ons wetenschappelijk personeel bestaat nu uit drie vrouwen en drie mannen, waarvan twee personen meer analytisch (blauw) en twee meer creatief (geel). We houden elkaar scherp, bijvoorbeeld bij het zo objectief mogelijk beoordelen van kandidaten.”
Wat zijn voor jou de voorwaarden voor een inclusieve werkomgeving?
“Een divers team kan makkelijker inclusief zijn. Vooral een leidinggevende moet daar oog voor hebben; dat je iedereen een stem geeft, dus dat je ook eens een stiller iemand het woord geeft. Of dat je een uitje laat organiseren door een Nederlander én een buitenlander, zodat er met iedereen rekening wordt gehouden. Ik heb de kennis uit de cursus Gender & Diversity (red. door Esther Mollema) teruggekoppeld met mijn team en we willen eigenlijk een ‘inclusiviteitspersoon’ aanstellen, maar daar is de groep nu nog een beetje te klein voor.”
Wat zijn je plannen voor over 10 jaar? Zie jij jezelf dan nog binnen WUR werken?
“Als ik naar mezelf kijk dan hoop ik hier nog lang te blijven. Ik heb het hier erg naar mijn zin. Maar je weet maar nooit wat zicht aandient. Tien jaar is wel een lange tijd.”
En hoe ziet de cultuur binnen WUR er dan uit? Wat is jouw ideaal?
“Ik ben vicepresident van de European Regional Science Association (ERSA) waar 3500 onderzoekers lid van zijn. Hier merk je dat iedereen wel wil, maar dat er weinig vrouwelijk talent bekend is. Er starten meer vrouwen dan mannen met studeren, maar bij elke stap (naar PhD, naar UD, naar UHD) vallen er meer vrouwen af dan mannen.” (Volgens onderzoek van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) was in 2019 23% van de hoogleraren vrouw. Nederland staat op plek 24 van de 28 EU-landen. Van de afgestudeerden in 2019 was 54% vrouw, onder promovendi was 43% vrouw, bij UD’s was 42% vrouw en bij UHD’s was 28% vrouw)
“Ik ben ervan overtuigd dat leidinggevenden deze trend kunnen doorbreken door al vroeg potentiele vrouwelijke talenten te herkennen en naar voren te schuiven. Vrouwen zijn soms te bescheiden en niet altijd zeker genoeg van zichzelf. Daar moeten we rekening mee houden door ze wat extra te stimuleren. Als meer vrouwen worden voorgedragen voor presentaties en prijzen komen we meer richting 50/50. Of dit ideaal is? Een verhouding vrouw/man van 50/50 hoeft van mij niet per se, als we maar de juiste mens op de juiste plek hebben. Maar we moeten wat mij betreft zeker streven naar een verhouding van 40/60 toe (dat kan dus ook 60% vrouw en 40% man zijn). En mannen en vrouwen moeten dezelfde beloning ontvangen. Niet omdat ze evengoed kunnen onderhandelen, maar omdat ze even goed werk leveren. Op radio en tv zie je gelukkig steeds meer vrouwelijke deskundigen. In de wetenschap lopen we nog steeds achter. Er zouden geen barrières meer moeten zijn om door te stromen. Als je kijkt naar het basisonderwijs en in de zorg, dan is de verhouding met misschien wel 70/30 en een beetje doorgeslagen. Gelukkig zie je in die beroepen ook steeds meer mannen. Uiteindelijk kan je alles terugbrengen naar diversiteit; voor iedereen evenveel kansen.”
Meer weten over het werk van Eveline?
> Bekijk het profiel van Eveline van Leeuwen