Eerlijke handel duurt het langst
Over fair trade is veel discussie. Hoogleraar Voedselzekerheid Ruerd Ruben onderzocht de afgelopen jaren de effecten ervan voor boeren en zet voor Vice Versa de belangrijkste punten uit de discussie uiteen. 'In de praktijk wordt slechts maximaal 25 procent onder fairtradecondities verkocht.'
‘Zuivere koffie – 100% eerlijke kwaliteit.’ Dat is de leuze waarmee begin jaren zeventig de Nederlandse wereldwinkels beginnen met directe invoer van koffiebonen uit Guatemala. Het door Paul Meijs opgerichte ‘Komitee S.O.S. (Steun Onderontwikkelde Streken) – voorloper van het huidige Fairtrade Original – zet daarvoor het eerste centrale depot in Kerkrade op. Zo’n veertien jaar later, in 1988, nemen Nico Roozen van Solidaridad en pater Frans van der Hoff, werkzaam in Mexico, het initiatief tot het keurmerk ‘Max Havelaar’. Het doel is een gegarandeerde minimumprijs voor koffieboeren door de tussenhandel uit te schakelen en direct zaken te doen met koffie-importeurs en -branders. De gecertificeerde koffie krijgt een vaste plaats in de schappen van supermarktketens. In de periode tot 2000 wordt zo ruim 26,3 miljoen euro aan extra premieoverdrachten naar koffieboeren gerealiseerd.
Nieuwe impulsen
In de jaren daarop wordt het fairtradeassortiment snel uitgebreid, met producten als thee, cacao, bananen, rijst, katoen, wijn, honing, kruiden, bloemen, pindakaas en kleding. In Europees verband wordt de certificering ondergebracht bij de Fairtrade Labelling Organizations (FL0), die de controles uitvoert en de meerprijs administreert. Tony’s Chocolonely lanceert in 2006 de eerste ‘slaafvrije’ chocoladereep. De verkoop van fairtradechocolade krijgt een nieuwe impuls door de Oxfam Novib ‘Groene Sint’-actie (2009), die het publiek oproept om alleen eerlijke chocoladeletters te kopen.
Maar ook de grote producenten en de supermarkten zitten niet stil. Koffiemerken als Starbucks en Nespresso ontwikkelen een eigen certificaat voor duurzaam geproduceerde koffie. In de theeproductie gaat Unilever (Lipton) een alliantie aan met Rainforest Alliance (RFA), en ook de bananenmultinationals komen met door Rainforest Alliance gecertificeerde producten op de markt. De koffiesector verenigt zich uiteindelijk onder de gemeenschappelijke 4C-code (CommonCode for the Coffee Community) voor duurzame productie.
Vanaf eind jaren negentig neemt Solidaridad steeds meer afstand van Max Havelaar en begint het nieuwe initiatief UTZ Certified, waarbij ketenpartijen onderling afspraken maken over investeringen en trainingen die de productiviteit verhogen en de kwaliteit van de productie verbeteren. Daarmee wil men ook de grote branders betrekken, om met schaalvergroting eerlijke handel van ‘niche’ naar ‘mainstream’ te brengen. UTZ biedt prijzen die geheel door de markt worden bepaald, maar boeren kunnen wel meer verdienen door te voldoen aan hogere productiestandaarden. Dus niet langer de meerprijs is het voordeel, maar de hogere productiviteit en kwaliteit die leiden tot een betere beloning. UTZ Certified wordt snel omarmd door de industrie en supermarkten omdat het marktconform opereert. Maar de proliferatie van het aantal (keur)merken leidt wel tot toenemende verwarring onder consumenten, en veel coöperaties stappen daarom over op multicertificering.
Minder rooskleurig
In de eerste jaren na de start van Fairtrade kon nog worden volstaan met mooie verhalen van boeren en boerinnen van wie de levensomstandigheden waren verbeterd. Maar na verloop van tijd kwamen ook de resultaten van meer systematische effectmetingen beschikbaar, vooral in koffie, thee en cacao. Die schetsten een minder rooskleurig en eenduidig beeld.
Verschillende veldstudies geven aan dat de inkomenssituatie van gecertificeerde boeren maar zeer beperkt verbetert; alleen voor biologisch geproduceerde gewassen krijgt men een hogere prijs. Dat komt deels door hoge wereldmarktprijzen, maar ook doordat er behoorlijke kosten moeten worden gemaakt om het certificaat te verkrijgen. Certificering zet de boeren aan om meer land of tijd aan het gewas te besteden, maar dat gaat vaak ten koste van andere activiteiten, zoals de productie van eigen voedselgewassen of loonwerk buiten het bedrijf. Het nettogezinsinkomen stijgt daardoor nauwelijks, ook al is het inkomen uit het gecertificeerde gewas groter. Deze ‘substitutie-effecten’ nemen een deel van de potentiële fairtradeopbrengst weg.
Terwijl de boeren erop rekenen alle productie onder het gecertificeerde label le kunnen afzetten, blijkt in de praktijk slechts maximaal 25 procent onder fairtradecondities te worden verkocht. Dit wordt voor een groot deel verklaard uit overcertificering: het aanbod is structureel groter dan de vraag (met uitzondering van organische producten). Daardoor moeten boeren een groot deel van de gecertificeerde productie verkopen aan lokale handelaren legen lagere prijzen. Vooral fairtradeproducenten die koffie van hogere kwaliteit leveren, stappen dan ook over op private labels en de beter gekwalificeerde marktsegmenten voor Gourmet- en Premium-koffie, waarvoor 20 tot 30 procent hogere prijzen worden betaald. Dat kun je als een succes beschouwen, maar dat leidt ook tot spanningen tussen certificaathouders.
Toekomstgericht
Iets anders dat blijkt uit veldstudies is dat, hoewel zij nauwelijks meer verdienen, gecertificeerde boeren hun inkomen wel op een andere manier uitgeven. Zij investeren substantieel meer in het onderhoud van hun huis, de opleiding van hun kinderen, en de verbetering van bodemkwalileit en teeltsystemen. En doordat ze betere toegang hebben tot (bank)krediet, zijn ze ook in staat en bereid deze investeringen te doen. De hoogte van het inkomen is van minder belang dan het feit dat gecertificeerde boeren – door de afzetgaranties voor hun productie – kunnen rekenen op een zeker inkomen. Dit zet aan tot een meer toekomstgericht patroon van bestedingen. Vooral als er wordt geïnvesteerd in duurzamere productiesystemen, levert dat garanties voor de continuïteit van het boerenbedrijf.
Veruit het belangrijkste effect van certificering zijn de contractuele garanties om de oogst te verkopen tegen een acceptabele prijs. Boeren ontsnappen daarmee aan de traditionele dynamiek tussen handelaren die de oogst opkopen terwijl die nog op het land staat. Vooral kleine boeren hebben grote behoefte aan liquiditeit: voor voedsel voor hun gezin, voor zaden en kunstmest en voor het uitbetalen van loonarbeiders. Daardoor zijn ze traditioneel verplicht om hun oogst als onderpand te geven voor leningen, waarover vervolgens woekerrentes worden berekend. Met certificering kan men hieraan ontkomen, vooral als banken het handelscontract als voldoende zekerheid beschouwen voor onderpand bij marktconforme leningen.
Een vitaal onderdeel van het fairtradeconcept wordt echter tenietgedaan doordat de verplichting tot voorfinanciering nauwelijks wordt nageleefd. Het is een centraal basisprincipe van het fairtradecontract dat de importeur of brander een gedeelte van de waarde al betaalt vóór de aflevering. Vele doen dat niet, en de bestaande voorfinanclering komt nu veelal van ideële banken en ontwikkelingsorganisaties. Van gedeelde ketenverantwoordeljkheid, waarbij handelaren en industrie deelnemen in de financiering van de primaire productie, is daarmee geen sprake.
Verbreding of verdieping
Terwijl de verschillende labels hun best doen om het marktaandeel te vergroten, woedt er onder de oppervlakte een stevige discussie over de vraag of certificering wel genoeg oplevert. De verbetering van de positie van kleine boeren in internationale handelsketens is beperkt, en men gaat op zoek naar andere manieren om de samenwerking tussen ketenpartijen vorm te geven.
Vanuit de fairtradehoek wordt vooral aangedrongen op versterking van de organisatie van boeren en arbeiders op basisniveau. Beter functionerende coöperaties en sterkere vakbonden kunnen bijdragen aan een steviger onderhandelingspositie. Daarbij wordt vooral aangestuurd op grotere loyaliteit met het keurmerk, aangezien veel boeren geneigd zijn aan andere marktpartijen te leveren als die een wat hogere prijs bieden. Fairtrade blijft vasthouden aan het systeem van de (inmiddels verhoogde) minimumprijs en premiebetaling, de FL0-certificering voor coöperaties is wel wat eenvoudiger gemaakt, maar de kosten blijven relatief hoog. Ook de eerdergenoemde overcertificering van Fairtrade is reden tot zorg. Fairtradeboeren hebben vooral in de beginfase baat bij een netto-inkomenseffect, maar dat voordeel verdwijnt veelal al na enkele jaren.
De strategie van UTZ richt zich meer op verbetering van de productiviteit en de kwaliteit van de productie van koffie, thee en cacao. Er wordt ondersteuning geboden bij de introductie van verbeterde landbouwpraktijken en teeltmethoden, zodat kan worden geleverd aan hoger gekwalificeerde marktsegmenten. Er wordt geen meerprijs betaald, maar de hogere marktprijs moet opwegen tegen de investeringen om de kwaliteit te verbeteren. Deze focus op ‘Good Agricultural Practices’ (GAP) sluit aan bij de tendens tot standaardisering van Europese supermarkten (EurepGAP). Recent onderzoek naar de effecten van certificering in Oost-Afrika geeft echter aan dat ook niet-gecertificeerde koffieboeren dergelijke verbeterde teeltmethoden vrij eenvoudig kunnen overnemen, waardoor het initiële voordeel van UTZ-certificering snel verloren gaat.
De private labels zijn vooral actief in ketens waar op korte of middellange termijn schaarste dreigt te ontstaan. Zoals cacao, waar de sterke veroudering van de bomen noopt tot investeringen in herbeplanting. Cacaoboeren in Ghana en Ivoorkust beschikken hiervoor niet over voldoende eigen kapitaal, en daarnaast zijn de onduidelijke grondeigendomsrechten een belemmering. Inmiddels versterken gezamenlijke initiatieven van de chocoladeproducenten de productiviteit en kwaliteit van de cacaoproductie, door levering van plantmateniaal, kunstmest en trainingen aan boeren.
Alle labels zoeken manieren om hun maatschappelijke impact te vergroten. Een belangrijk aandachtspunt zijn de lonen en arbeidsomstandigheden. De arbeid(st)ers hebben maar weinig geprofiteerd van certificering. Er was weliswaar aandacht voor kinderarbeid en beschermende kleding, maar regelingen over werktijden en beloning zijn vrijwel afwezig. Onderzoek van het Engelse SOAS-instituut onder loonarbeiders in Ethiopië en Oeganda, wijst op de onzekere arbeidsvoorwaarden en de lage betaling aan vrouwen in fairtradebedrijven. In internationaal verband wordt binnen de alliantie van keurmerken ISEAL nu wel gesproken over het opnemen van een bepaling over een leefbaar loon in de certificeringsvoorwaarden. Een belangrijke beperking van vrijwel alle certificeringssystemen is dat er eigenlijk weinig tot niets is veranderd in de waardeverdeling binnen de keten: koffieboeren krijgen nog steeds maar 6 tot 8 procent van de eindprijs die de consument betaalt, in cacao en katoen is dit aandeel zelfs nog veel kleiner. De handel, verwerkende industrie en supermarkten strijken meer dan driekwart van de marges op. Daarin hebben de labels geen echte verandering gebracht.
Nieuwe wegen naar duurzame handel
De laatste jaren zijn er enkele nieuwe initiatieven genomen om eerlijke en duurzame handel te verdiepen. Daarbij zijn verschillende richtingen te onderscheiden. In een aantal landen (India, Brazilië, Indonesië, Vietnam) wordt gewerkt aan nationale standaarden met minimumnormen voor duurzame productiemethoden, milieu en arbeidsvoorwaarden. Zo namen Tata Global Beverages en Unilever samen het Indiasetrustea-initiatief, ondersteund door het Nederlandse Initiatief Duurzame Handel (IDH) en Solidaridad. In Vietnam en Brazilië wordt gewerkt aan een National Sustainability Curriculum (NSC). Dergelijke sectorbrede afspraken leiden tot een eenduidig speelveld voor de private sector en maken inspecties eenvoudiger en goedkoper.
Andere initiatieven zoeken naar een grotere lokale verwerking van landbouwproducten. Vooral in koffie en thee gaan steeds meer lokale bedrijven zelf branden of fermenteren, en bieden ze het product in (vacuüm)verpakking aan voor de exportmarkt. Coocafe uit Costa Rica en Star Café uit Oeganda zijn hiermee redelijk succesvol. Een recent initiatief van Moyee biedt lokaal gebrande en verpakte FairChain-koffie aan, die 50 procent van de toegevoegde waarde in het oorsprongland Ethiopië laat. Dergelijke initiatieven lopen echter aan tegen hogere importheffingen op verwerkte producten in de EU. Terwijl ruwe koffiebonen tegen het nultarief kunnen worden geïmporteerd, staat op gebrande koffie 7,5 tot 9 procent importheffing en worden allerlei certificaten vereist. Deze ‘tariefescalatie’ duidt op een gebrekkige coherentie van het handels- en ontwikkelingsbeleid.
Binnen het IDH gaan de gedachten uit naar verdieping van de ketenactiviteiten in de richting van meer structurele markttransformatie. Naast training en begeleiding ter verbetering van productiemethoden, is er ook aandacht voor nieuwe financieringsmechanismen waarmee boeren kunnen investeren in kunstmest, betere zaden en de vernieuwing van bomen. Lokale banken zijn hierin nog steeds terughoudend, en met de inzet van gemengde financiering van leningen en schenkingen (blending) en garanties van publieke en internationale financiële instellingen, kunnen deze risico’s worden afgedekt.
Om structuur te brengen in de veelheid aan keurmerken en standaarden, wordt in internationaal verband gewerkt aan afstemming en uniformering. Fairtrade-gecertificeerde boeren zouden dan op eenvoudige wijze ook een UTZ- of RFA-certificaat kunnen verwerven. De certificaten kunnen ook wat langer geldig zijn en voor meerdere producenten dienen. Maar de agentschappen belast met certificering verdienen daar inmiddels goed geld aan en zijn lang niet altijd geneigd hieraan mee te werken.
Terwijl Fairtrade is begonnen met landbouwproducten, zijn er ook veelbelovende initiatieven op het gebied van mobiele telefonie (Fairphone), toerisme (Fair Travel) en transport (Faircar). Hierbij staan centraal een meer verantwoorde inkoop van grondstoffen, samenwerking met lokale leveranciers, en een beter gebruik van het milieu. Deze initiatieven staan nog in de kinderschoenen, maar verdienen zeker sympathie.
Blinde vlekken
Terwijl de – soms hoogoplopende – discussies tussen de keurmerken doorgaan, komen er steeds meer kritische geluiden uit het veld over de effectiviteit van certificering en de noodzaak tot meer samenwerking met private bedrijven.
Organisaties als het IDH en Solidaridad zijn overgestapt naar een strategie van ‘mainstreaming’, waarbij in samenwerking met leidende grote bedrijven binnen de keten (Unilever, Nestlé, Mondelez enzovoort) wordt ingezet op duurzame grondstoffenproductie. De focus ligt daarbij op betere teeltmethoden, hogere productiviteit en kwaliteit, en voorzieningszekerheid op de lange termijn. Deze strategie bereikt zeker veel meer boeren, maar het is niet altijd duidelijk of met de inzet van publieke middelen ook extra effecten worden bereikt. Gelden uit ontwikkelingssamenwerking mogen natuurlijk niet-private investeringen vervangen en de baten van deze projecten moeten uiteindelijk vooral bij de boeren terechtkomen.
Aan de andere kant zijn organisaties als Fairtrade Original/Max Havelaar en UTZ gevoelig voor de maatschappelijke druk om de betekenis van certificering te verdiepen. Daarbij worden nieuwe concepten uit de kast gehaald zoals ‘werkelijke prijs’ en ‘leefbaar loon’ om meer inzicht te verschaffen in de welvaartseffecten van certificering. Schoorvoetend wordt ook de achtergestelde positie van vrouwen daarbij aan de orde gesteld, hoewel hier nog weinig vooruitgang is geboekt. Vrouwen hebben weinig eigen grondbezit en zijn vaak geen lid van de coöperatfes, waardoor de premie van certificering veelal terechtkomt bij de mannen.
Een onontgonnen gebied is de mogelijkheid om ‘duurzame productie’ en ‘eerlijke handel’ ook via publieke regelgeving te bevorderen. De overheid nam eerder het voortouw om in publieke gebouwen (tot de Tweede Kamer toe) alleen gecertificeerde koffie en thee te schenken. De EU-regelgeving die toeziet op voedselveiligheid vereist echter dat geïmporteerde producten moeten voldoen aan een heel scala aan kwaliteitseisen. Dat belemmert de facto de verdere verwerking van koffie in de oorspronglanden. In OECD-verband zijn internationale bedrijven wel gebonden aan criteria van maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar die beperken zich veelal tot enkele basale eisen. In het Europees Parlement zijn initiatieven om importen ook aan ‘fairness’-criteria te laten voldoen vooralsnog stukgelopen. Ngo’s benadrukken nu vooral de grotere schaal en sectorbrede afspraken voor markttransforrnatie. Het bedrijfsleven loopt daarbij soms harder dan de overheid: alle koffie bij McDonald’s en Starbucks is gecertificeerd en de bedrijven bieden de klant geen keuze. De markt voor duurzame en eerlijk geproduceerde producten kan echter alleen volwaardig groeien als bedrijven en overheden de handen ineenslaan. Er moet gelijktijdig en coherent worden ingezet op open handel, financieringskrediet, en substantiële ondersteuning van de productiviteitsgroei en de organisatievorming onder kleine boeren.