Publications

Ontwikkeling kwelders Oost-Ameland tijdens 35 jaar gaswinning

van Puijenbroek, Marinka; Sonneveld, Cor; Elschot, Kelly

Summary

Op het Waddeneiland Ameland vindt sinds 1986 diepe bodemdaling plaats als gevolg van gaswinning. Vanaf 1993 vindt er langlopende monitoring plaats naar de mogelijke effecten van de bodemdaling op Oost-Ameland. Door bodemdaling neemt de hoogte van het maaiveld af wat consequenties kan hebben voor zowel de vegetatiesamenstelling als de opslibbingssnelheid. De terugkoppeling tussen hoogteligging en opslibbingssnelheid kan ervoor zorgen dat, wanneer sedimentbeschikbaarheid en transportcapaciteit voldoende zijn, de opslibbing de bodemdaling compenseert. Als de bodemdaling niet wordt gecompenseerd door opslibbing vindt er maaivelddaling plaatst. Door maaivelddaling kan er regressie van vegetatie optreden. Regressie is het omgekeerde van successie; er treedt een terugkeer naar jongere vegetatiestadia op in plaats van dat de vegetatie naar oudere stadia gaat. Zowel regressie als successie kan onwenselijk zijn, door regressie kan het gewenste areaal aan Natura 2000 habitattypen verminderen en successie kan leiden tot een lagere biodiversiteit doordat een climaxvegetatie dominant wordt. De laatste integrale rapportage (2017) concludeerde dat de opslibbing hoog genoeg is op de kwelderrand en op de oeverwallen om te compenseren voor de bodemdaling. Daarnaast werd er geconcludeerd dat vegetatieregressie voor kan komen op plekken met een laag maaiveld waar slechte drainage is (kommen). De verwachting is dat dit meer voorkomt op plekken verder weg van de sedimentbron, waar de opslibbingssnelheid lager is. Daarnaast werd geconcludeerd dat het huidige monitoringsnetwerk niet representatief was voor de gehele kwelder. Daarom is er in 2019 een nieuw monitoringsplan opgesteld en in het veld uitgezet, bestaande uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel omvat 80 permanente kwadraten (PQ’s) verspreid over de beweide kwelder ten westen van het Oerd genaamd Neerlands Reid en de onbeweide kwelder ten oosten van het Oerd genaamd De Hon. In deze PQ’s wordt elk jaar de opslibbing gemeten met de SEB-methode en eens per twee jaar de vegetatiesamenstelling bepaald. Het tweede onderdeel omvat 60 extra vegetatieopnames om het jaar uitgevoerd op verschillende locaties (eenmalige kwadranten EQ’s). In 2020 en 2022 zijn 60 EQ’s opgenomen verspreid over de kwelders, daarvan is de vegetatiesamenstelling, kleidikte en maaiveldhoogte gemeten. In 2021 zijn bodemmonsters verzameld van de PQ’s om de volgende abiotische factoren te kunnen meten: vochtgehalte, elektrische conductiviteit, bulkdichtheid en organische stofgehalte. Daarnaast is ook op verschillende dieptes de redox-waarde gemeten. De ruimtelijke ligging van elk PQ en EQ is bepaald door de afstand tot de sedimentbron en afstand wad via kreek te berekenen. Verder zijn er ook 6-jaarlijkse vlakdekkende vegetatiekaarten van Rijkswaterstaat, waarmee de ontwikkeling van de vegetatie vanaf 1993 kan worden gevolgd. In deze rapportage wordt bepaald of de opslibbing hoog genoeg is om te compenseren voor bodemdaling en zeespiegelstijging. En of, door te lage opslibbing, er kommen zijn gevormd. Dit is bepaald door de opslibbingsbalans van het oude en nieuwe meetnet te berekenen en de kleidikte te analyseren. Daarnaast is het effect van bodemdaling op inundatiefrequentie bepaald, door de ruimtelijke variatie van de overstromingen te analyseren. Verder is onderzocht in hoeverre de abiotische omstandigheden zijn veranderd door bodemdaling en hoe bodemdaling de vegetatieontwikkeling beïnvloedt. De belangrijkste conclusies zijn dat de opslibbing alleen hoog genoeg is op de kwelderrand en oeverwallen om voor de opgetelde bodemdaling, zeespiegelstijging en inklinking te compenseren. Op het Neerlands Reid is de opslibbing lager dan op De Hon doordat er meer inklinking is door vertrapping door vee. Doordat de opslibbing niet hoog genoeg is verder van de kwelderrand en oeverwal, heeft er een netto maaivelddaling plaatsgevonden en zijn er kommen gevormd. Op De Hon hebben kwelderdelen nu een lagere maaiveldhoogte dan tijdens de start van de kwelderontwikkeling. Deze kommen overstromen minder vaak, maar als ze overstromen is de inundatieduur langer. Op die plekken is het daardoor vochtiger, zouter en zuurstofarmer. Ondanks de aanwezige veranderingen in vegetatie verschuiven deze zich vooral binnen en tussen zones die allemaal tot hetzelfde habitattypen behoren, namelijk H1330A. Op basis van de vegetatiekaarten uit 2020 kan gesteld worden dat aan de kwaliteitseisen van Natura 2000 voor de drie dominante kwelderhabitattypen wordt voldaan. Op beide kwelders op Oost-Ameland is een deel van de kwelders stabiel, maar er vindt ook regressie van de vegetatie plaats waarbij brakke kweldervegetatie verandert in hoge kweldervegetatie en hoge kweldervegetatie verandert in lage kweldervegetatie. De afname van de maaiveldhoogte, doordat de opslibbing de bodemdaling niet kan bijhouden, is de belangrijkste verklarende factor voor regressie, maar er is geen duidelijke ondergrens voor de maaiveldhoogte aan te geven waarop het plaatsvindt. Ook blijkt regressie niet beperkt tot de kommen, maar vindt ook plaats op oeverwallen en de wadrand. Naast bodemdaling zijn echter nog meer factoren die voor regressie hebben gezorgd, zoals slechte drainage en beweiding. Het feit dat door de combinatie van maaivelddaling en beweiding er op het Neerlands Reid meer regressie heeft plaatsgevonden dan op De Hon, wijst ook in die richting. De lokale plantengemeenschappen bepalen mede wanneer er regressie plaatsvindt, aangezien sommige plantensoorten op een lagere maaiveldhoogte kunnen standhouden ondanks de verslechtering in groeiomstandigheden.In dit jaarrapport worden de resultaten gepresenteerd van het contaminantenonderzoek aan gestrande bruinvissen in 2023.