Publications

Inventarisatie van sneltesten voor vogelgriep : (KD-2022-096)

van der Wal, Fimme Jan; Pritz-Verschuren, Sylvia; de Bruin, Arnout; Beerens, Nancy; Germeraad, Evelien

Summary

Vogelgriepvirussen zijn endemisch aanwezig in wilde vogels in Nederland, en uitbraken van vogelgriep (aviaire influenza, AI) bij pluimveebedrijven komen inmiddels veelvuldig voor. Diagnostiek vindt plaats met behulp van PCR’s, waarvoor in het laboratorium 24/7 wordt getest. Op grond van deze resultaten kan een koppel pluimvee worden geruimd. In een situatie met veel gelijktijdige verdenkingen bij pluimveebedrijven kan een sneltest op locatie wellicht helpen om te prioriteren. Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken welke sneltesten voor AI virus er beschikbaar zijn en om van een aantal sneltesten de gevoeligheid voor het huidige vogelgriepvirus in het laboratorium te bepalen. Op basis van een aantal criteria (o.a. verwacht gebruiksgemak en actuele beschikbaarheid) zijn vier sneltesten voor influenzavirus geselecteerd (Abbexa, Anigen, Biopanda, Quidel). Daar is een vijfde sneltest aan toegevoegd die in Nederland al is gebruikt voor wilde vogels (Clungene). Al deze op laterale flow gebaseerde sneltesten zijn eenvoudig in gebruik, en op dit moment goed verkrijgbaar. In dit project zijn deze sneltesten in het laboratorium onderzocht met verschillende concentraties van het huidige vogelgriepvirus (HPAI H5N1). Onder de gebruikte condities is de sneltest van Clungene het gevoeligst, gevolgd door de sneltesten van Biopanda en Anigen. Daarna komt de sneltest van Quidel, en de minst gevoelige sneltest is die van Abbexa. Wanneer de resultaten van deze studie worden vergeleken met PCR-resultaten van met HPAI H5N1 geïnfecteerde bedrijven in de afgelopen anderhalf jaar, zou in theorie circa 92% van de PCR-positieve bedrijven ook met de Clungene sneltest positief voor AI virus worden gevonden. In de praktijk kan dit percentage lager zijn, omdat de gevoeligheid in het laboratorium rechtstreeks met virusverdunningen is onderzocht, en niet met behulp van swabs van geïnfecteerd pluimvee. Daarnaast geven de laagste hoeveelheden virus in sneltesten zeer zwakke testlijnen, die onder suboptimale condities (buiten een laboratorium) mogelijk over het hoofd worden gezien. Voordat screening van verdenkingen met sneltesten geïmplementeerd kan worden, is aanvullend onderzoek nodig. Ten eerste moet de gevoeligheid van de sneltesten worden onderzocht met keel- en cloaca-swabs van pluimvee, want in de huidige studie is de gevoeligheid onderzocht door direct een vast volume van een virusverdunning toe te voegen aan de sneltesten. Ten tweede is het belangrijk om vast te stellen of sneltesten ook andere AI-subtypen kunnen detecteren, bijv. H7 virussen. Dit is relevante informatie bij toekomstige uitbraken met andere subtypen. Ten derde is het van belang om te onderzoeken hoe sneltesten in het veld toegepast kunnen worden, met aandacht voor gebruiksgemak en ‘afleesbaarheid’, en focus op steekproefgrootte (per stal) in een veldstudie, samen met de betrokken overheden.