Publications

Seizoensveranderingen in vis en epibenthos in de Waddenzee in de periode 2019-2023

Tulp, Ingrid; Vrooman, Jip

Summary

Het gebruik van gebieden als de Waddenzee en de kustzone door vis, traditioneel gebieden waar veel vissoorten opgroeien, is sterk afgenomen. Om beter te begrijpen waarom en hoe de kinderkamerfunctie veranderd is, is het belangrijk om te weten hoe het gebruik van het gebied door soorten varieert door de seizoenen heen. De standaardmonitoring in het gebied, de Demersal Fish Survey (DFS), vindt weliswaar al over een zeer lange tijdreeks plaats, maar slechts één keer per jaar (in september). Deze monitoring is daarom ongeschikt om variatie door het jaar heen te onderzoeken. Sinds 2019 vindt aanvullend hierop een jaarronde monitoring van vis in de Waddenzee plaats. Maandelijks wordt een dag gevist met een controlevaartuig van de Waddenunit in het kombergingsgebied rondom Schiermonnikoog. Eens per jaar, in september, wordt gelijktijdig met de Stern, het onderzoeksschip dat de DFS uitvoert, in het onderzoeksgebied gevist. De bedoeling van de maandelijkse monitoring is om een beter inzicht te krijgen in het jaarronde gebruik van de Waddenzee door jonge vis, en daarmee in de mogelijke factoren die van invloed zijn op de levenscyclus (bijvoorbeeld als opgroeigebied). De resultaten laten duidelijke soortspecifieke seizoenspatronen zien. Zo wordt tong in de zomermaanden meer gevangen dan in de wintermaanden, terwijl grondels en schar hogere vangsten in de winter laten zien. Ook is er voor veel soorten een sterke jaar op jaar variatie. Uit de lengtefrequentieverdelingen is voor veel soorten de aankomst van de nieuwe jaarklasse in verschillende maanden af te leiden: grondels in december/januari, schol en steenbolk in april, wijting en slakdolf in mei, vijfdradige meun en zeedonderpad in juni, tong in juli, bot en spiering in augustus en schar in september. Uit dergelijke patronen blijkt dat het gebied voor verschillende soorten op een ander moment in de tijd belangrijk is voor de nieuwe jaarklasse. Ook de groei van verschillende soorten is goed te volgen. Op basis van de eerste vijf jaar (2019-2023) zijn de effecten van warme zomers op het voorkomen van vis en epibenthosoorten onderzocht. In de tijdserie werd 2022 gekenmerkt door een uitzonderlijk warme zomer en 2021 door een relatief koele zomer. In dit rapport zijn voor de zomerperiode (juli-okt) de gevangen dichtheden van de meest voorkomende soorten gerelateerd aan de gemiddelde watertemperatuur in de twee weken voorafgaand aan de bemonstering. Deze eerste analyses laten zien dat sommige soorten toenemen met toenemende watertemperatuur (vijfdradige meun, tong en grondels), of juist afnemen (wijting en slakdolf). Voor andere soorten wisselt het patroon van jaar op jaar (spiering en zeedonderpad). Voor de epibenthossoorten (gewone garnaal, gewone zwemkrab, strandkrab en gewone zeester) zijn nog geen duidelijke relaties met de voorafgaande temperatuur gevonden. Omdat er veel factoren van invloed zijn (naast jaar en temperatuur ook factoren zoals getijfase, doorzicht en diepte) moeten deze data verder statisch geanalyseerd worden zodat temperatuureffecten beter gescheiden kunnen worden van andere bronnen van variatie. In komend jaar zullen deze analyses verder uitgewerkt worden voor een wetenschappelijke publicatie. Praktisch is de survey goed uitvoerbaar en zeer kosteneffectief. Het schip vaart sowieso dagelijks in de regio, en de samenwerking aan boord verloopt soepel. Nu besloten is de monitoring voor onbepaalde tijd voort te zetten kan een meerjarige database worden opgebouwd, waar op ten duur trendanalyses op uitgevoerd kunnen worden. Zo kunnen we conclusies trekken over veranderingen in seizoenspatronen die relevant kunnen zijn voor zowel commerciële als niet-commerciële vissoorten. Ook biedt de dataset een goede basis voor het vergelijken van seizoenspatronen met andere tijdsperioden.