Publications

Dieet van jonge haring in het Eems-Dollard gebied in het najaar : Een verkennende studie door middel van DNA metabarcoding – nanopore sequencing

Couperus, Bram; Nijland, Reindert; Tulp, Ingrid; van Berkel, Daniel; Valk, Sophie

Summary

In de Eems komt relatief veel jonge haring voor. Dat is bekend door monitoring met de ankerkuil die sinds 2006 in het kader van de Kaderrichtlijn Water tweemaal per jaar wordt uitgevoerd door Bioconsult in opdracht van Nederland en Duitsland. Omdat er weinig gegevens bekend zijn over pelagische vis in de Waddenzee is het niet duidelijk of de situatie in de Eems-Dollard wezenlijk anders is of dat er op andere plekken in de Waddenzee ook veel haring voorkomt. In deze studie richten we ons op het voedsel als sturende factor. Op verzoek van ED2050 hebben we in najaar 2021 een eerste onderzoek uitgevoerd waarbij het dieet van haring, gevangen op twee plekken in de Eems (Spijk en Oterdum), is geanalyseerd met behulp van DNA metabarcoding om de soortensamenstelling van de maaginhoud te bepalen. Behalve het dieet hebben we ook de maagvulling, de staat van vertering en de conditie van de jonge haring geanalyseerd.Op beide locaties is gedurende twee dagen zowel bij eb als bij vloed bemonsterd, waardoor ook een beeld is verkregen van het effect van het getij op het foerageergedrag en dieet. Het is namelijk voorstelbaar dat haring vooral op een bepaald moment in het getij foerageert.De vragen die we met de studie wilden beantwoorden waren:1. Waaruit bestaat het voedsel van de jonge haring in de Eems? 2. Zijn er verschillen in dieet of andere voedselgerelateerde factoren (maagvulling, mate van vertering of conditie) tussen de twee plekken in het gebied en tussen getijfasen? 3. Geeft de soortsamenstelling in de magen een indicatie of de haring ter plekke heeft gefoerageerd?Uit de DNA metabarcoding analyse bleek dat het voedsel van de jonge haring vooral bestond uit Mysidae (aasgarnalen), waarbij Neomysis americana en Neomysis integer veel voorkomende soorten waren. Ook Acartidae (roeipootkreeften) zijn veel gevonden. In het dieet kwam ook relatief vaak haring voor. Dat wordt waarschijnlijk veroorzaakt door materiaal van de maagwand van de haringen zelf, maar consumptie van haringlarven kan niet uitgesloten worden.Er zijn subtiele gebiedsverschillen in dieet, maar geen grote verschillen in het dieet tussen eb en vloed. De conditie vertoonde gebiedsverschillen waarbij de haring in (het zuidelijker gelegen) Oterdum een slechtere conditie had dan de haring in Spijk. Het verschil gebaseerd op de lengte-gewicht verhouding was 9%.Het percentage lege magen bedroeg ca 10%, verschilde weinig tussen beide locaties en wijkt niet af van wat gevonden wordt in de Waddenzee en Noordzee. De magen bij Oterdum waren iets meer gevuld dan bij Spijk, maar wat verder verteerd. De verschillen tussen eb en vloed in mate van vertering waren klein.Uit deze gegevens concluderen we dat de vissen actief aan het foerageren waren ten tijde van de vangst en dat ze dus zowel bij opkomend als afgaand tij eten. Het gebiedsverschil in maagvulling en mate van vertering suggereert dat het voor de vissen bij Spijk iets langer geleden was dat ze gegeten hadden, vergeleken met de meer zuidwaarts gevangen vissen bij Oterdum.Een vergelijking met aangrenzende gebieden (Waddenzee, Noordzee, Oostzee) laat zien dat het dieet van jonge haring uit dezelfde soortgroepen - aasgarnalen en roeipootkreeften – bestaat. Zowel in de Noordzee als in de Eems-Dollard wordt het dieet gedomineerd door één soort roeipootkreeft- en één soort aasgarnaal, terwijl de aantallen aasgarnalen in het gebied vrij laag zijn. Mogelijk vormen aasgarnalen een aantrekkelijke prooi, omdat ze relatief groot zijn.In de discussie van dit rapport wordt uitgebreid ingegaan op het belang van de kinderkamerfunctie van het Eems-Dollard gebied. Er worden aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek om duidelijkheid te verkrijgen over de functie als opgroeigebied van de Eems-Dollard.