Wageningen World

Een etmaal vissen tellen op Marker Wadden

In het Markermeer is ruim zeven jaar geleden een eilandengroep opgespoten: Marker Wadden. Het project moest ecologisch herstel brengen in wat te boek stond als een dode bak water vol ronddwarrelend slib. De visstand is een van de indicatoren die laten zien of dat herstel lukt. Verslag van een etmaal visbemonstering.

Dit verhaal is eerder verschenen in Wageningen World 2 | 2023, het magazine van Wageningen University & Research

Tekst en fotografie: Marieke Enter

In een groen, gummi waadpak beent visonderzoeker Joey Volwater van Wageningen Marine Research met grote stappen het water in van het jachthaventje op Marker Wadden. Na een meter of vijf blijft hij staan, grijnst en classificeert de watertemperatuur: ‘piswarm’. Een paar maanden geleden stonden hij en UvA-masterstudent Elizabeth Manoloulis op precies dezelfde plek te blauwbekken. Dat was begin april, de tijd van het jaar waarin het paaiseizoen van veel zoetwatervissoorten losbarst.

Sindsdien zijn ze elke drie à vier weken op Marker Wadden geweest, om in kaart te brengen welke vissoorten ze aantreffen en in welke formaten. Vandaag zijn ze er voor het laatst dit jaar. Het is eind september; met een graad of 21, veel zon en een licht briesje doet het weer nog zomers aan. Maar het duurt niet lang meer totdat de vissen dieper water opzoeken om zich voor te bereiden op hun winterse rustperiode. Nog één etmaal en dan zit vismonitoringseizoen 2023 erop.

Niet ingepolderd

Het project Marker Wadden bestaat uit zeven eilandjes in het Markermeer, opgespoten met meer dan 35 miljoen kubieke meter zand, slib en klei uit de bodem van het Markermeer. Ooit was Nederland van plan het meer droog te leggen, net als eerder de Noordoostpolder en Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. Voor de drooglegging van de nieuwe polder werd een dijk aangelegd, de Markerwaard- of Houtribdijk, die in 1976 werd gesloten. Van inpoldering kwam het echter nooit; in 2002 zag de Nederlandse regering er definitief vanaf. Ondertussen veranderde het Markermeer in de loop der jaren in, plat gezegd, een dode bak water vol ronddwarrelend slib. Dat kwam voor een belangrijk deel door een gebrek aan natuurlijke oeverzones, geulen en ondieptes.

Jonge aanwas van snoek en rietvoorn is een teken dat de rietlanden zich ontwikkelen

De aanleg van Marker Wadden in 2016, een initiatief van Natuurmonumenten, moest ecologisch herstel brengen. De eilandjes kregen een flink aantal ondiepe zones. Ook de geulen tussen de eilandjes werden opgehoogd, met waterpeilen van 1 tot 2 meter. De oevers kregen veel variatie, zodat ze zich konden ontwikkelen tot uiteenlopende oevertypen: kale zandoevers, moerasandijvievelden, rietland. Luwten achter de eilanden zouden ronddwarrelend slib de kans geven te bezinken, en de eilanden zelf waren bedoeld als waardevolle kraamkamers en foerageergebieden voor vogels en vissen. Mede vanwege de bemoedigende ecologische resultaten van de eerste vijf eilanden – onderzoek wees uit dat de biodiversiteit op meerdere niveaus in de voedselketen sterk was toegenomen – besloten Natuurmonumenten en Rijkswaterstaat begin 2021 tot twee extra eilanden. De aanleg is dit jaar afgerond en daarmee beslaat Marker Wadden nu, op en onder water, een oppervlakte van zo’n 1300 hectare.

Meerdaags onderzoek

Marker Wadden is onbewoond, maar wel te bezoeken. Althans: alleen het hoofdeiland, en voornamelijk overdag. Overnachten kan er alleen in een van de vier off grid eilandhuisjes en een beperkt aantal ligplekken in het haventje. Tenzij je onderzoeker of student bent: om meerdaags onderzoek mogelijk te maken, zette Natuurmonumenten een off grid groepsverblijf neer, met tien stapelbedden.

Dit etmaal verblijven er drie WURonderzoekers en hun twee meewerkende studenten – een van de Universiteit van Amsterdam, een van de Universiteit Utrecht. Het groepsverblijf kijkt uit op oeverbemonsteringslocatie nummer één van vandaag, de jachthaven. Met een diepte tot 4 à 5 meter is dat een voor Marker Wadden vrij diepe plek, met relatief veel beschutting. Volwater staat er tot z’n middel in het water, om het net aan te pakken dat onderzoeker Olvin van Keeken vanaf zijn rubberboot uitzet. Het is een zogenoemde broedzegen: een langwerpig net dat dankzij drijvertjes aan de bovenkant en gewichtjes aan de onderkant rechtop in het water hangt.

Zorgvuldig legt Van Keeken het net in de vorm van een halve cirkel in het water, waarna hij en Volwater de uiteinden rustig naar elkaar toe halen. Als de cirkel zich sluit, kan de vis die daarbinnen zwemt maar één kant op: richting de uitstulping in het midden. Als de onderzoekers het net binnensjorren, vangt die als een soort zak alle vis op.

Zilverkleurige massa

Het determineren van de vangst gebeurt met grote precisie. De onderzoekers legen het net voorzichtig in een grote plastic bak met een flinke laag water erin. De inhoud oogt even als één spartelende, zilverkleurige massa, maar al gauw kalmeren de dieren. Geroutineerd bevochtigt Volwater zijn handen – dat voorkomt beschadiging van de vis – en grijpt de grootste vis uit de bak, van een centimeter of dertig. Grotere dieren zijn relatief stressgevoelig en daarom meet hij die als eerste, legt hij uit. Het is een brasem. Een verrassing, aldus projectleider Joep de Leeuw. ‘In deze tijd van het jaar zien we die niet vaak in deze maat op deze locatie.’

Lessen trekken uit onderzoek

Naast de vismonitoring is Marker Wadden onderwerp van meer onderzoek. Zo bestudeerde Jeroen Veraart van Wageningen Environmental Research (WEnR) in opdracht van het ministerie van LNV de governance van Marker Wadden. Het doel daarvan is lessen trekken voor het leiden van andere grote inrichtingsprojecten rond Building with Nature, waaronder de Programmatische Aanpak Grote Wateren dat de waterkwaliteit moet verbeteren.

Een ander onderzoek is dat van WEnR naar de elementen uit het ontwerp van Marker Wadden die mogelijk bruikbaar zijn in het project Zuiverend Landschap, een samenwerking met drinkwaterbedrijf PWN, dat het IJsselmeer als belangrijkste bron heeft. Ook werkten Wageningen Marine Research en WEnR samen aan de recent verschenen analyse ‘Natuurwinst-denken in de grote wateren’, onder meer gericht op het ontwikkelen van nieuwe leefgebieden.

De oeverbemonstering gebeurt steeds op vaste plekken, verspreid over uiteenlopende oevertypen die variëren in sedimentatie, begroeiing en waterdiepte, en daarmee ook in stroming en watertemperatuur. Door die variatie vormen ze leefgebieden voor uiteenlopende soorten flora en fauna. Dat geldt ook voor vis: ondiepe, dichtbegroeide moerasoevers trekken doorgaans andere vissoorten dan de zanderige, open oevers van het ‘strand’. Om het ecologisch effect van Marker Wadden te meten, is de hamvraag welke soorten de onderzoekers waar aantreffen, en in welk groeistadium.

Bijtreflex uitlokken

De onderzoekers weten alle vissen razendsnel te determineren – ook als de beestjes hooguit een centimeter of twee zijn. ‘Zie je, dit bekje staat naar boven. Dan weet je dat het een alver is, een oppervlaktejager, en geen blankvoorn’, wijst De Leeuw. De identiteit van een ander minuscuul visje verduidelijkt hij door met z’n vingertop een bijtreflex uit te lokken: háp! Duidelijk een roofvisje, een snoekbaarsje om precies te zijn, een soort waarop commercieel wordt gevist in het Markermeer.

De afmeting van de vissen bepalen de onderzoekers met een zelfgemaakt meetinstrument: een dienblad met een meetlat erop geschroefd. Het maakt een zorgvuldig meetprocedé niet al te ingewikkeld: de vis met de ‘neus’ tegen het dwarslatje leggen, even goed vasthouden zodat-ie niet wegspartelt, bij z’n staart de maat aflezen en die hardop opnoemen, zodat student Manoloulis die kan noteren. Na een soepele handbeweging van de onderzoeker glijdt de vis via een uitsparing in de dienbladrand het water weer in.

Als de bak leeg is, staat het A4’tje op Manoloulis’ klapper vol turfstreepjes: de administratie van de vissoorten en hun lengte in centimeters: ‘Snoekbaars negen. Zwartbekgrondel vier. Baars vijf. Pos vier. Karper zes. Blankvoorn vier. Blankvoorn vier. Nog een blankvoorn vier.’ Allemaal jonge vissen van dit groeiseizoen en inmiddels groot genoeg om door een kenner op het oog geïdentificeerd te worden. Bij de eerder in het seizoen gevangen piepkleine larven gebeurde dat in het lab, onder de microscoop.

Smak- en slurpgeluiden

Aan het begin van de avond is het tijd om fuiken uit te zetten, voor bemonstering van de waterweggetjes die de verbinding vormen tussen het open water en de kreekjes dieper in het ‘binnenland’. Ook dat gebeurt in verschillende habitattypes, met één fuik voor de uitgaande vis en één voor de inkomende, precies tegenover elkaar – de ‘vleugels’ aan de fuiken voorkomen dat vissen erlangs zwemmen.

Bij het uitzetten ervaart de Utrechtse biologie-studente Emma Eggert aan den lijve dat Marker Wadden grotendeels bestaat uit een dikke laag opgespoten slib. Als ze zich vanaf een vlonder in het water laat zakken, komt ze ogenblikkelijk muurvast te staan. Luide smak- en slurpgeluiden vanuit de blubber verraden dat het een hele worsteling is om weer los te komen. ‘Wiebelen met je voeten, niet stilstaan en probeer je gewicht op je tenen te houden’, adviseert routinier Volwater.

De volgende ochtend kleurt de zonsopkomst de lucht en het water van Marker Wadden knaloranje. De oeverbemonsteraars pakken de rubberboot; het fuikteam gaat op weg op de fiets of met een van terreineigenaar Natuurmonumenten geleend elektrisch golfkarretje – onmisbaar om de vele vismaterialen te vervoeren. Onderweg wemelt het van de vogels. Voortdurend wijzen de onderzoekers ze aan: lepelaars, watersnippen, wintertalingen, dodaars, gele kwikstaarten. Vooral De Leeuw blijkt een wandelende vogelencyclopedie, met een scherp oog én oor. ‘Een zwarte ruiter, hoor je wel?’ Als uit het riet een geluid klinkt als van een krijsend varkentje: ‘Niet te missen: een waterral!’

Ferme palingen

De eerste plek waar de fuiken worden geleegd, is ‘flamingo’: de onderzoekers noemden de fuiklocaties naar een bijzondere vogel die ze er zagen. Naast de vissoorten die de vorige dag in de broedzegen werden aantroffen, bevatten de fuiken ook twee gevlekte Amerikaanse rivierkreeftjes en een aantal ferme palingen. De kreeftjes worden tijdelijk in een doorzichtig bakje geparkeerd, zodat student Eggert ze goed kan bekijken; ze doet onderzoek naar invasieve exoten.

Voor de palingen toveren de onderzoekers een ‘aalgoot’ tevoorschijn, een zelfgemaakt meetinstrument dat het meten van iets dat met recht ‘zo glad als een aal’ is een stuk makkelijker maakt: laagje water erin, aalgoot in de vangbak onder de aal manoeuvreren, aal erin wippen, wachten tot het beest is uitgekronkeld en zich uitstrekt – en dan gauw de maat aflezen.

Op fuiklocatie ‘baardman’ onderstrepen de gelijknamige vogeltjes waarom de onderzoekers deze plek zo hebben genoemd. Met tientallen, honderden misschien wel, fladderen ze op, over en in het riet. Hun roepjes zijn niet te missen. ‘Alsof je twee steentjes tegen elkaar tikt’, zo typeert Volwater het geluid. In de fuiken treffen de onderzoekers naast een wolhandkrab – een exoot – ook een paar mooie nieuwe soorten aan: dunlipharder, winde, rietvoorn en een jonge snoek.

De vangst van met name die laatste twee, typische rietlandbewoners, zegt iets over de successie van de rietlanden, legt Volwater uit. Die groei van het riet op Marker Wadden is nog niet optimaal, mede door ganzenvraat en ‘tegennatuurlijk’ waterpeilbeheer: hoger in de zomer, lager in de winter. Dat er nu jonge aanwas is van snoek en rietvoorn, is een teken dat de rietlanden zich toch ontwikkelen. Dat is goed nieuws, want rietlanden zijn belangrijk als paaigrond voor volwassen vissen en als kraamkamer voor larven en jonge vis.

Vier nieuwkomers

Als alle fuiken zijn geleegd en de gevangen vis geadministreerd, zit onderzoeksseizoen Marker Wadden 2023 erop. De echte dataanalyse moet nog beginnen, maar de onderzoekers maken vast een snelle balans op. Ze troffen 21 verschillende vissoorten aan, waaronder vier nieuwkomers: snoek, giebel, rietvoorn en zeelt – alle vier typische rietgebonden soorten. Dat is een hoopgevend signaal dat de prille eilandengroep het ecologische pionierstadium achter zich begint te laten en de belofte inlost van belangrijke kraamkamer voor Nederlandse zoetwatervis – en daarmee ook van voedselbron voor (trek)vogels.

Driedoornige stekelbaarsjes vormen uitermate geschikt voedsel voor lepelaars

De onderzoekers hebben vastgesteld dat het seizoen op Marker Wadden twee duidelijke pieken kent wat betreft het voedselaanbod voor vogels. De eerste valt begin april, als driedoornige stekelbaarsjes massaal de kreken en geulen van Marker Wadden in trekken om er te paaien. Met hun lengte van rond de 6 centimeter vormen ze uitermate geschikt voedsel voor bijvoorbeeld lepelaars. De tweede piek begint in de loop van juni, als de in dat jaar geboren visjes groot genoeg zijn om bevist te kunnen worden met de bemonsteringsnetten – en niet meer door de mazen kunnen zwemmen. Met name jonge baars, blankvoorn, brasem en snoekbaars vormen deze tweede piek in het voedselaanbod, die aanhoudt tot eind september.

Een van de belangrijkste inzichten van de meerjarige vismonitoring op Marker Wadden is dat herstel van ondiepe zoetwaterkustzones met geleidelijke land-water overgangen snel voor nieuwe productieve leefgebieden kan zorgen. Ook blijkt duidelijk dat de verschillende oevertypen zich anders ontwikkelen. In tegenstelling tot op de onbeschutte zandoevers blijkt vegetatie zich vlot te vestigen op de beschutte oevers van nutriëntenrijke klei- en slibsedimenten, en daarmee snel te zorgen voor leefgebied voor jonge vis.

Dankzij dit soort inzichten biedt het onderzoek op Marker Wadden belangrijke aanknopingspunten voor het ontwerp en de aanleg van eventuele soortgelijke herstelprojecten. Die kennis is niet alleen in Nederlandse context van belang. Zoals projectleider De Leeuw constateert: ‘Aangezien de mens ecosystemen wereldwijd blijft veranderen en aantasten, is er veel behoefte aan voorbeelden van hoe de gevolgen kunnen worden gestopt en teruggedraaid.’

Langjarig ecologisch visonderzoek

Wageningen Marine Research doet voor meerdere projecten visonderzoek op eilandengroep Marker Wadden. Voor het Kennis- en Innovatieprogramma Marker Wadden II in opdracht van Rijkswaterstaat, Deltares en Natuurmonumenten monitort WUR in hoeverre Marker Wadden het ecologisch herstel brengt waartoe de eilandengroep is aangelegd.

De visstand langs de oevers van Marker Wadden wordt ook onderzocht voor de jaarlijkse oeverbemonstering van het IJsselmeer en het Markeermeer. Dat gebeurt in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, onder meer als basis voor vangstadvisering van commerciële zoetwatervisserij. Dit onderzoek loopt al sinds 2011; in 2023 zijn daar op aanraden van Wageningen Marine Research monsterlocaties op de bijna 100 kilometer nieuwe oeverzones van Marker Wadden en Trintelzand aan toegevoegd. Die zijn gevarieerder dan de andere oevers – voornamelijk dijken van basaltkeien – waardoor ze potentie hebben als habitat van andere, nieuwe vissoorten.

Het derde onderzoek behelst vis als voedselbron voor lepelaars, in opdracht van Nationaal Park Nieuw Land (bestaande uit de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen, Trintelzand, het Markermeer en Marker Wadden).

Meer informatie